202303237/1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend in Goirle,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 maart 2023 in zaken nrs. 22/9 en 22/10 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goirle.
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2021 heeft het college aan Nederlandse Bouw Unie Projectontwikkeling IV B.V. (NBU) een omgevingsvergunning voor het bouwen van 32 appartementen en 16 woningen met uitweg verleend op het voormalige Van Besouw-terrein aan de Kerkstraat in Goirle.
Bij besluit van 1 december 2021 heeft het college het door [appellant A] en [appellante B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellante B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] hoger beroep ingesteld.
NBU heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag omgevingsvergunning is ingediend op 15 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning voor de bouw van 32 appartementen en 16 woningen inclusief de aanleg van bijbehorende uitwegen. De vergunning vormt een onderdeel van de fasegewijze herontwikkeling van de voormalige bedrijfslocatie van de firma Van Besouw in Goirle. Voor de totale ontwikkeling van het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld dat bestaat uit twee fases. Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op fase 1c. Over de vergunningen voor fasen 1a en 1b heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:942, al uitspraak gedaan en het hoger beroep van [appellant A] en [appellante B] ongegrond verklaard. Uit de aanvraag blijkt dat de omgevingsvergunning niet ziet op de aanleg van de ontsluitingsweg, alleen op de bouw van de woningen en appartementen en de daarbij horende uitwegen/inritten op de ontsluitingsweg. Hoger beroep
3. In deze procedure hebben [appellant A] en [appellante B] tegen de uitspraak van de rechtbank dezelfde gronden aangevoerd als in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2024. [appellant A] en [appellante B] wonen tegenover het voormalige Van Besouw-terrein en maken zich zorgen over een nieuwe ontsluitingsweg tegenover hun woningen en over meer parkeerproblemen in hun straat, onder meer omdat er in hun visie te weinig bruikbare parkeerplaatsen worden aangelegd.
3.1. De Afdeling ziet in deze zaak geen aanleiding voor een ander oordeel en sluit zich bij de overwegingen in die uitspraak aan. In die uitspraak heeft de Afdeling al geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen - zoals de rechtbank ook in deze zaak terecht heeft overwogen- dat het bestemmingsplan "Zuidrand Goirle, locatie van Besouw" de aanleg van de ontsluitingsweg toestaat en dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor de realisering ervan. Hoewel de rechtbank ook in deze zaak ten onrechte de beroepsgrond over de maatvoering van de parkeerplaatsen niet inhoudelijk heeft besproken, volgt uit de uitspraak van 6 maart 2024 dat het aantal parkeerplaatsen en de maatvoering ervan in dit project voldoet aan de vereisten uit de planregels. Er is daarom ook in deze zaak geen reden om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
6.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
638