202307385/1/A2.
Datum uitspraak: 27 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2018 heeft de rechtsvoorganger van het college, het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: het college van dijkgraaf en hoogheemraden), het verzoek van [appellant] om handhaving over het vrijhouden van de Groeneweg voor verkeer afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2018 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen hiervan in stand blijven.
Bij uitspraak van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2495, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 12 december 2018 in stand zijn gelaten. De Afdeling heeft het college, als rechtsopvolger van het college van dijkgraaf en hoogheemraden, opgedragen om met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen voor zover dat bezwaar is gericht tegen het niet nemen van een verkeersbesluit en verder bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft het college het besluit van 12 december 2018 herroepen voor zover daarin het verzoek van 5 juli 2018 niet mede is aangemerkt als een verzoek om een verkeersbesluit te nemen. Het college heeft dit verzoek vervolgens afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[bedrijf] (hierna: [bedrijf]) heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 februari 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.G.O. Afriyieh, advocaat in Haarlem, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M. Blom, zijn verschenen. Verder is op de zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 5 juli 2018 het college van dijkgraaf en hoogheemraden, destijds het bevoegde gezag, verzocht om handhavend op te treden tegen de laad- en losactiviteiten van [bedrijf] aan de Groeneweg in Schermerhorn. [bedrijf] is een transport- en overslag bedrijf met een vestiging direct gelegen naast de Groeneweg. Het laden en lossen van goederen vindt plaats via een deur aan de zijkant van het pand, waardoor vrachtwagens tijdens het laden en lossen dwars over de Groeneweg staan. [appellant] maakt als beheerder van het nabij gelegen natuurgebied regelmatig gebruik van de Groeneweg om bij dit gebied te komen, maar stelt dat zijn doorgang stelselmatig wordt versperd door de laad- en losactiviteiten van [bedrijf]. Volgens [appellant] ondervindt hij hiervan hinder.
De uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023
2. In haar uitspraak van 28 juni 2023 heeft de Afdeling, voor zover hier relevant, geoordeeld dat het verzoek van [appellant] van 5 juli 2018 naast een verzoek om handhaving ook had moeten worden opgevat als een verzoek om een verkeersbesluit te nemen als bedoeld in artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). De Afdeling heeft in het verzoek van [appellant] namelijk ook een verzoek gelezen om de ter plaatse geldende verkeersregels zodanig te wijzigen dat de door hem ervaren hinder daarmee wordt weggenomen.
De Afdeling heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Het besluit van 23 oktober 2023
3. Het college heeft in het besluit van 23 oktober 2023 het besluit van 12 december 2018 herroepen voor zover het daarin het verzoek van 5 juli 2018 niet mede heeft aangemerkt als een verzoek om een verkeersbesluit te nemen en het verzoek vervolgens afgewezen. Het college heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Het college heeft drie mogelijke verkeersbesluiten onderzocht: een parkeerverbod, een stopverbod en een snelheidsbeperkende maatregel. Van deze drie opties heeft volgens het college alleen een stopverbod invloed op de laad- en losactiviteiten. Bij een stopverbod is het niet toegestaan om stil te staan om te laden en lossen. Het college stelt dat er echter geen noodzaak is om een verkeersbesluit te nemen. Als er wordt geladen en gelost dan kan het bestemmingsverkeer de vrachtwagen passeren via het naastgelegen parkeerterrein. De bereikbaarheid van het achterliggende gebied komt daardoor niet in gevaar. Verder overweegt het college dat de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit in dit geval niet evenredig zijn in verhouding tot het met het verkeersbesluit te dienen doel. Een verkeersbesluit, meer specifiek een stopverbod, zou betekenen dat [bedrijf] haar bedrijf niet meer kan uitoefenen.
Het beroep en de beoordeling daarvan
4. [appellant] voert allereerst aan dat het college ten onrechte stelt dat er geen noodzaak is voor een verkeersbesluit. De Groeneweg wordt volgens [appellant] door de laad- en losactiviteiten stelselmatig geblokkeerd. De Groeneweg wordt hiermee voor hem en andere weggebruikers onbereikbaar. Dit levert volgens [appellant] ook gevaarlijke verkeerssituaties op waardoor het noodzakelijk is om met behulp van een verkeersbesluit de verkeerssituatie veiliger te maken.
4.1. Het college heeft beoordelingsruimte bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994. Het college dient dit naar behoren te motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht. Daarbij moet de bestuursrechter nagaan of het college redelijkerwijs de beoordelingsruimte op die manier heeft kunnen invullen. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in dit geval redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen noodzaak was tot het nemen van een verkeersbesluit. Zij licht dit hieronder nader toe.
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de laad- en losactiviteiten van [bedrijf] de directe doorgang over de Groeneweg gedurende enige tijd blokkeert. Op de zitting heeft [bedrijf] toegelicht dat het laden en lossen in beginsel plaatsvindt tussen 15:00 en 17:30 uur. Gedurende dit tijdvak laden en lossen maximaal vijf vrachtwagens voor de duur van maximaal vijftien minuten, waarbij het niet gaat om vijf aaneengesloten laad- en losmomenten. Tijdens het laden en lossen is het voor weggebruikers mogelijk om via het naastgelegen (semi)verharde parkeerterrein de vrachtwagen te passeren. [bedrijf] zorgt ervoor dat de op het parkeerterrein geparkeerde vrachtwagens hierbij geen blokkade vormen. Hierdoor is het voor weggebruikers, waaronder ook [appellant], mogelijk om hun weg te vervolgen zonder verder oponthoud.
Het college heeft op de zitting toegelicht dat er ook vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid geen noodzaak is tot het nemen van een verkeersbesluit. De Groeneweg is geen doorgaande weg maar is bestemd voor bestemmingsverkeer. Daarnaast geldt op de Groeneweg een maximum snelheid van 60 km/u, maar een adviessnelheid van 30 km/u ter hoogte van het bedrijf van [bedrijf]. Gelet op de situering van het bedrijf aan de Groeneweg kunnen weggebruikers van beide richtingen al van enige afstand zien dat er een vrachtwagen aan het laden en/of lossen is en hun gedrag hierop aanpassen.
4.3. Alleen al omdat het college zich gelet op het vorenstaande redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen noodzaak was tot het nemen van een verkeersbesluit, mocht het college het verzoek afwijzen. Het college heeft zich naast de noodzaak tot een verkeersbesluit ook uitgelaten over de vraag of een verkeersbesluit, en dan met name een stopverbod, evenredig zou zijn in verhouding tot de nadelige gevolgen hiervan. Mede gelet op het betoog van [appellant] zal de Afdeling hieronder ook op deze vraag ingaan.
5. Het beroep van [appellant] komt er verder namelijk op neer dat het college een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt door aan zijn (financiële) belangen onvoldoende waarde toe te kennen. Doordat (ingehuurde) medewerkers moeten wachten totdat de Groeneweg weer vrij is, lopen zijn kosten hoog op. Een stopverbod zou hier een oplossing voor zijn.
5.1. Het college heeft beleidsruimte bij de vraag of de betrokken verkeersbelangen opwegen tegen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de (uitkomst van de) belangenafweging die ten grondslag ligt aan het besluit onevenredig is in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
5.2. Het college heeft in het besluit van 23 oktober 2023 gesteld dat een stopverbod op de Groeneweg met zich brengt dat [bedrijf] haar bedrijf niet meer op deze locatie kan uitoefenen. De loods die [bedrijf] gebruikt heeft vier deuren; twee aan de zijkant (grenzend aan de Groeneweg) en twee deuren aan de kopse kanten. Op basis van een bezoek op locatie heeft het college uiteengezet dat van deze vier deuren slechts één deur aan de zijkant bruikbaar is om te laden en te lossen. De overige deuren zijn vanwege de inrichting van de loods hiervoor niet geschikt. [bedrijf] heeft op de zitting hieraan toegevoegd dat laden en lossen aan de kopse kanten van de loods ook geen oplossing is voor het probleem zoals dit wordt geschetst door [appellant]. Zowel aan de voor- als aan de achterkant is er geen mogelijkheid voor vrachtwagens om te laden en te lossen zonder het verkeer op de Groeneweg hierbij te hinderen. Bij het laden en lossen bij de voorste deur blokkeert de vrachtwagen volgens [bedrijf] zelfs de hele Groeneweg zonder dat er een mogelijkheid is om hier omheen te rijden terwijl dit in de huidige situatie wel mogelijk is.
5.3. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling aan de nadelige gevolgen voor [bedrijf] daarom ook een zwaarder gewicht mogen toekennen dan aan de (verkeers)belangen van [appellant]. Hierbij is het van belang dat [appellant] en zijn medewerkers de mogelijkheid hebben om via het naastgelegen parkeerterrein zonder noemenswaardig oponthoud hun weg te vervolgen. Hierdoor zullen zij niet (veel) langer onderweg zijn, zodat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het college het financiële belang van [appellant] zwaarder had moeten laten wegen.
Conclusie
6. Het bovenstaande brengt met zich dat het college het verzoek om een verkeersbesluit heeft kunnen afwijzen, gelet op de ruimte die het college toekomt. Dit neemt niet weg dat partijen ook buiten een juridische procedure om verder zouden kunnen kijken naar een pragmatische oplossing voor de door [appellant] opgeworpen problemen aan de Groeneweg.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024
85-1064