ECLI:NL:RVS:2024:1220

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
202301536/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 28 februari 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 19 april 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 19 juni 2023 een besluit genomen, waarin de aanvraag werd ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat er nog geen besluit was genomen op de aanvraag.

In hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de vertraging in de besluitvorming onterecht was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris rechtmatig de beslistermijn had verlengd en dat de vreemdeling geen belang had bij zijn hoger beroep, aangezien zijn aanvraag inmiddels was ingewilligd. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat er nog geen antwoord was gegeven op prejudiciële vragen die door het Hof van Justitie waren gesteld, wat de ontvankelijkheid van het hoger beroep verder ondermijnde.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen beroep van rechtswege was ontstaan dat nog moest worden beoordeeld. De staatssecretaris was volledig tegemoetgekomen aan de aanvraag van de vreemdeling, en er was geen reden om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2024.

Uitspraak

202301536/1/V1.
Datum uitspraak: 26 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2023 in zaak nr. NL22.26583 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 28 februari 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de staatssecretaris nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 19 april 2022. Dat heeft de staatssecretaris bij besluit van 19 juni 2023 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De staatssecretaris hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Besluit 19 juni 2023
3.       De staatssecretaris is in het besluit van 19 juni 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet meegedeeld dat hij zich niet met dat besluit kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024
574-966