ECLI:NL:RVS:2024:1220
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 28 februari 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 19 april 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 19 juni 2023 een besluit genomen, waarin de aanvraag werd ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was omdat er nog geen besluit was genomen op de aanvraag.
In hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de vertraging in de besluitvorming onterecht was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris rechtmatig de beslistermijn had verlengd en dat de vreemdeling geen belang had bij zijn hoger beroep, aangezien zijn aanvraag inmiddels was ingewilligd. De Afdeling heeft ook opgemerkt dat er nog geen antwoord was gegeven op prejudiciële vragen die door het Hof van Justitie waren gesteld, wat de ontvankelijkheid van het hoger beroep verder ondermijnde.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen beroep van rechtswege was ontstaan dat nog moest worden beoordeeld. De staatssecretaris was volledig tegemoetgekomen aan de aanvraag van de vreemdeling, en er was geen reden om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2024.