202304723/1/R4.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rijswijk,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2023 heeft het college zijn beslissing om op 23 mei 2023 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening voor de gemeente Rijswijk 2021 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang, te weten € 159,05, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 30 juni 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 19 december 2023. Het college, vertegenwoordigd door P. Sahin, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 23 mei 2023 is aangetroffen in Rijswijk naast de ondergrondse containers op de Dr. Augustijnlaan, ter hoogte van de kruising met de Cromhoutlaan. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2. [appellant] betwist niet dat hij de doos naast de papiercontainer heeft gezet. Volgens [appellant] was de container zo vol dat hij niet de mogelijkheid had om de doos daar in te doen. In het besluit op bezwaar staat volgens [appellant] ten onrechte dat de container niet vol zat.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Doordat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen.
De Afdeling stelt vast dat het college in het verweerschrift heeft aangegeven dat in het besluit van 30 juni 2023 ten onrechte is opgenomen dat de container niet vol zat of defect was. Volgens het college heeft de toezichthouder geconstateerd dat de containers vol zaten en dat de containers niet defect waren.
Naar het oordeel van de Afdeling maakt de geconstateerde onjuistheid in het besluit van 30 juni 2023 niet dat het college de kosten voor toepassing van spoedeisende bestuursdwang niet op [appellant] heeft kunnen verhalen. De omstandigheid dat de inzamelvoorziening vol was, ontslaat [appellant] immers niet van zijn verantwoordelijkheid om zijn huisvuil in overeenstemming met de daarvoor geldende regels aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening.
Het betoog faalt.
3. [appellant] voert verder aan dat hij het niet eens is met de hoogte van de opgelegde boete. Hij vermoedt dat alle gemaakte kosten op hem worden verhaald.
3.1. De Afdeling overweegt dat het bedrag van € 159,05, dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, geen boete is. Het gaat om de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos.
Volgens het college bedragen de totale kosten voor het toepassen van spoedeisende bestuursdwang als hier aan de orde € 159,05. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de kosten zijn bepaald met inachtneming van de "Tarievenverordening Verrichte diensten van de gemeente Rijswijk 2019". Het gaat om kosten voor het reizen naar de melding, het onderzoeken, vastleggen en verwijderen van het afval, de controle van de persoonsgegevens in de Basisregistratie Personen, het opmaken, controleren en versturen van de beschikking en het afhandelen van de kosten door de afdeling Debiteuren. Het college heeft hiervan een kostenspecificatie overgelegd. [appellant] heeft niet onderbouwd dat het college de genoemde kosten niet heeft gemaakt. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrag van € 159,05 te hoog is. [appellant] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoren te komen.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
490