202305410/1/A2.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [land],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2023 in zaak nr. 22/2718 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (hierna ook: de dienst).
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2022 heeft de dienst [appellante] meegedeeld dat zij de dienst niet in gebreke kan stellen en dat de dienst het verzoek om een dwangsom niet in behandeling zal nemen.
Hiertegen heeft [appellante] op 6 april 2022 bezwaar gemaakt.
[appellante] heeft vervolgens beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 15 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft zich aangemeld voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. In de Wet hersteloperatie toeslagen zijn verschillende financiële compensatieregelingen neergelegd voor gedupeerde ouders. Als een ouder zich heeft gemeld, beoordeelt de Belastingdienst/Toeslagen of deze in aanmerking komt voor een eenmalig forfaitair bedrag van € 30.000,00 (artikel 2.7; ook bekend als de Catshuisregeling). Daarnaast kunnen gedupeerde ouders vragen om een compensatie via een integrale beoordeling van de schade of, als zij die compensatie niet hoog genoeg vinden, om een aanvullende compensatie voor hun werkelijke schade (artikel 2.1). Als een ouder het niet eens is met de toegekende compensatie, kan deze daartegen bezwaar maken.
Bij besluit van 1 mei 2021 heeft de dienst [appellante] meegedeeld dat de zogenoemde lichte toets geen aanleiding heeft gegeven om over te gaan tot het direct uitkeren van € 30.000,00 van de Catshuisregeling. [appellante] heeft de dienst per brief, door de dienst ontvangen op 1 maart 2022, in gebreke gesteld omdat de dienst nog geen besluit zou hebben genomen op het verzoek om herbeoordeling door middel van de lichte toets.
1.1. Bij besluit van 4 april 2022 heeft de dienst [appellante] meegedeeld dat zij de dienst niet in gebreke kan stellen omdat zij op 1 mei 2021 het besluit over de lichte toets al heeft ontvangen. De dienst heeft haar verzoek om een dwangsom daarom niet in behandeling genomen. [appellante] heeft daartegen, op 6 april 2022, bezwaar gemaakt. [appellante] heeft vervolgens op 7 juni 2022 beroep ingesteld. Zij voert aan dat er geen besluit is genomen op de lichte toets omdat het besluit van 1 mei 2021 niet aan haar was geadresseerd en alleen daarom al niet een besluit is in de zin van de Awb.
Uitspraak van de rechtbank.
2. Volgens de rechtbank is het besluit van 1 mei 2021 zonder twijfel aan [appellante] gericht. De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat dit besluit naar haar gemachtigde is gestuurd en dat hij deze ook heeft ontvangen. Verder staat de naam van [appellante] in de aanhef en vermeldt het besluit haar burgerservicenummer. Het is dus wel degelijk een aan [appellante] gericht besluit. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard.
Het hoger beroep en de beoordeling.
3. In hoger beroep betoogt [appellante] opnieuw dat het besluit van de dienst van 1 mei 2021 geen besluit is in de zin van de Awb omdat haar naam hierop niet als adressant is vermeld. Volgens [appellante] heeft de omstandigheid dat het besluit is verstuurd naar haar gemachtigde geen invloed op de vraag of het een besluit is in de zin van de Awb.
3.1. De Afdeling stelt allereerst vast dat de Belastingdienst/Toeslagen, anders dan [appellante] betoogt, met het besluit van 1 mei 2021 heeft beslist over de lichte toets (de Catshuisregeling). Daarom heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar verzoek om een dwangsom terecht niet in behandeling genomen. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
3.2. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De dienst hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
85-1090