ECLI:NL:RVS:2024:1133

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
202206965/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging rechtsbijstand en bezwaar tegen resultaatbeoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2022. De Raad voor Rechtsbijstand heeft op 18 januari 2021 de toevoeging met kenmerk 3KJ2547 ingetrokken, omdat [appellant] een bedrag van € 24.603,50 had ontvangen uit de overwaarde van de verkoop van zijn voormalige woning, wat de voor hem geldende vrijstelling overschreed. Dit bedrag werd gebruikt om een deel van een onderhandse lening af te lossen. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 februari 2024 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellant] als zijn gemachtigde aanwezig, evenals de vertegenwoordiger van de Raad voor Rechtsbijstand, mr. C.W. Wijnstra. De Afdeling oordeelde dat de intrekking van de toevoeging met kenmerk 3KJ2547 terecht was, en dat de gronden van [appellant] tegen het handelen van zijn gemachtigde niet ter beoordeling stonden in deze procedure. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de samenvoeging van de toevoegingen met kenmerk 3KJ2547 en 3KL6116 niet ter beoordeling stond in het hoger beroep.

De Afdeling bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand geen proceskosten hoefde te vergoeden. De zaak benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en beoordeling van toevoegingen in het kader van rechtsbijstand, vooral in situaties van echtscheiding en financiële complicaties.

Uitspraak

202206965/1/A2.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2022 in zaak nr. 22/241 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de raad de bij besluit van 26 maart 2019 verleende toevoeging met kenmerk 3KJ2547 ingetrokken.
Bij besluit van 3 december 2021 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[gemachtigde A] heeft als derdebelanghebbende een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2024, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In het kader van een echtscheiding heeft de raad aan [appellant] meerdere toevoegingen verleend. [gemachtigde A] heeft [appellant] bijgestaan als rechtsbijstandverlener. Deze zaak betreft de toevoegingen die de raad heeft geregistreerd als beëindiging samenwoning met nevenvorderingen (P012) en alimentatie/levensonderhoud (P030). De kenmerken van deze toevoegingen zijn respectievelijk 3KJ2547 en 3KL6116.
2.       Bij besluit van 24 november 2020 heeft de raad de aanvraag van [gemachtigde A] tot vaststelling van haar vergoeding voor de toevoeging met kenmerk 3KL6116 afgewezen, omdat de daarvoor door haar verrichte werkzaamheden volgens de raad onder het bereik van de toevoeging met kenmerk 3KJ2547 vallen. Hiermee zijn de toevoegingen met kenmerk 3KJ2547 en 3KL6116 samengevoegd. Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de raad de aan [appellant] verleende toevoeging met kenmerk 3KJ2547 op grond van artikel 34g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand ingetrokken na de resultaatbeoordeling. Als resultaat van de zaak met kenmerk 3KJ2547 heeft [appellant] namelijk een bedrag van € 24.603,50 gekregen uit de overwaarde van de verkoop van de voormalige woning van hem en zijn ex-partner en daarmee de voor hem geldende vrijstelling overschreden. [appellant] heeft met het verkregen bedrag van € 24.603,50 een deel van een onderhandse lening afgelost. Bij besluit op bezwaar van 3 december 2021 heeft de raad erop gewezen dat de schuld van [appellant] uit hoofde van die onderhandse lening geen onderdeel is van het resultaat van de zaak. Volgens de werkinstructie Resultaatbeoordeling is dit namelijk een privé-schuld die geen betrekking heeft op de verstrekte toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant]. De schuld kon daarom niet betrokken worden in de resultaatbeoordeling van de verrichte werkzaamheden van [gemachtigde A], aldus de raad.
Het oordeel van de Afdeling
3.       Niet in geschil is dat de toevoeging met kenmerk 3KJ2547 terecht is ingetrokken.
4.       [appellant] heeft diverse gronden gericht tegen het handelen en de factuur van [gemachtigde A]. Dit betoog is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in deze procedure geen uitspraak kan worden gedaan over het handelen van een derde partij. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom dit oordeel onjuist of onvolledig zou zijn.
Het betoog slaagt daarom niet.
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verrichte werkzaamheden in het kader van de toevoegingen met kenmerk 3KJ2547 en kenmerk 3KL6116 een ander rechtsbelang dienen en daarom niet samengevoegd hadden mogen worden en dat de door de raad toegekende coderingen P012 en P030 onjuist zijn. De samenvoeging en de toegekende coderingen staan in de voorliggende procedure, die ziet op de intrekking van de toevoeging met kenmerk 3KJ2547, echter niet ter beoordeling.
Het betoog kan daarom niet slagen.
6.       Ten overvloede merkt de Afdeling op dat de raad ter zitting heeft erkend dat er in de communicatie over het samenvoegen het een en ander niet goed is gegaan en in overweging wil nemen of [appellant] daarin op enigerlei wijze tegemoet gekomen kan worden. Dit initiatief van de raad heeft verder geen betekenis voor de uitkomst van deze procedure.
Conclusie
7.       Uit rechtsoverweging 3 tot en met 5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
154-1100