202205320/1/R2.
Datum uitspraak: 12 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Langenboom, gemeente Land van Cuijk,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Land van Cuijk,
verweerder.
Openbare zitting gehouden op 12 maart 2024 om 11:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. E.A. Minderhoud, voorzitter
griffier: mr. F. Nales
jurist: mr. T.T. Schipper
Verschenen:
[appellant];
Het college van burgermeester en wethouders van Land van Cuijk, vertegenwoordigd door mr. A.H.G. Knops.
Bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1917, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 oktober 2020 in zaak nr. 19/2993 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 30 oktober 2019 vernietigd, voor zover het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wat betreft de aansluiting van de riolering van het perceel op de hemelwaterafvoer. De Afdeling heeft overwogen dat het college in een nieuw te nemen besluit op bezwaar inhoudelijk moet beslissen op het verzoek om handhaving, voor zover het de aansluiting van de riolering betreft. Bij besluit van 1 augustus 2022 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de onjuist aangesloten riolering van het perceel [locatie] op de hemelwaterafvoer, afgewezen. [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld.
De Afdeling verklaart het beroep ongegrond.
De redenen hiervoor zijn als volgt:
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 1 augustus 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het nemen van het besluit bepalend.
2. Uitsluitend aan de orde is het verzoek om handhaving, voor zover dat ziet op de onjuist aangesloten riolering van het perceel [locatie] op de hemelwaterafvoer.
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte zijn handhavingsverzoek heeft afgewezen.
4. Ten aanzien van de riolering heeft het college zich in het besluit van 1 augustus 2022 op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend op kon treden. In dit besluit is overwogen dat op 8 januari 2019 door ambtenaren van de gemeente en het waterschap een controle is uitgevoerd, waarbij geen huishoudelijk afvalwater in de sloot is aangetroffen. Ook na het schoonmaken van de sloot op 9 januari 2019 is daarin geen huishoudelijk afvalwater aangetroffen. Geconcludeerd is dat niet is gebleken van een lozing van huishoudelijk afvalwater afkomstig van het perceel [locatie] op de hemelwaterafvoer, die uitkomt in de sloot naast het perceel van [appellant].
Na het instellen van het beroep is op 14 september 2022 opnieuw een onderzoek uitgevoerd, waarbij ook geen lozing van afvalwater is vastgesteld. Op 6 oktober 2022 is de sloot wederom schoongemaakt en is onder meer de hemelwaterafvoer gereinigd, waarbij niet is gebleken van lozingen van huishoudelijk afvalwater.
Gelet op het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 6.15 van het Bouwbesluit 2012 niet is overtreden. Daarom heeft het college het handhavingsverzoek van [appellant] terecht afgewezen.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
680-1075