202307195/2/R4.
Datum uitspraak: 15 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Monnickendam, gemeente Waterland, en anderen, allen wonend te Varsselder, gemeente Oude IJsselstreek,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie], Varsselder" (hierna: het plan) gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 29 februari 2024, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Voerman, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 4 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan voorziet in zes nieuwbouwwoningen. Het plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 2.500 m². Het plangebied ligt aan de noordzijde van de kern Varsselder in de gemeente Oude IJsselstreek. De zuidzijde van het plangebied grenst aan de Hoofdstraat en de oostzijde grenst aan de Varsselderseweg. Op grond van het plan rust op een strook grond aan de noordzijde van het plangebied de bestemming "Groen". Op stroken aan de oost- en zuidzijde van het plangebied rust de bestemming "Tuin". Op de overige gronden rust de bestemming "Wonen". Op grond van het plan is aan alle gronden binnen het plangebied de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 1" toegekend. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een weiland. Voorafgaand aan het plan rustte op het plangebied de enkelbestemming "Agrarisch" en de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 1" op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Oude IJsselstreek 2017".
[verzoeker] is eigenaar van een woning aan de Hoofdstraat in Varsselder. De overige verzoekers wonen allen aan de Hoofdstraat in Varsselder. Al deze woningen staan in de nabije omgeving van het plangebied. [verzoeker] en anderen vrezen dat de realisatie van het plan het woon- en leefklimaat bij hun woningen op onaanvaardbare wijze zal aantasten en zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het besluit van 21 september 2023 te schorsen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. De initiatiefnemer van het plan heeft inmiddels een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend.
Beoordeling van het verzoek
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inspraak
4. [verzoeker] en anderen betogen dat zij voorafgaand aan de vaststelling van het plan ten onrechte niet de mogelijkheid hebben gekregen om hun standpunten over het plan mondeling toe te lichten.
4.1. De raad heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb toegepast. Niet is gebleken dat deze procedure niet juist is gevolgd. In wat [verzoeker] en anderen over inspraak hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Laddertoets
5. [verzoeker] en anderen betogen dat de plantoelichting ten onrechte niet voldoet aan het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). [verzoeker] en anderen voeren aan dat het plan weliswaar voorziet in minder dan elf woningen, zodat niet rechtstreeks aan artikel 3.1.6, tweede lid, kan worden getoetst, maar dat indirect wel aan die bepaling moet worden getoetst op grond van provinciale regelgeving.
5.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
5.2. Het plan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling, omdat het slechts voorziet in de bouw van zes woningen. Vergelijk de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 6.3. Omdat een toetsing aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet kan worden losgezien van de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling, geeft het betoog geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Goede ruimtelijke ordening
6. [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte een gedeelte van het aan de rand van het dorp gelegen weiland, dat naar zij stellen bepalend is voor het aangezicht van het dorp, opoffert voor woningbouw. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de raad naar aanleiding van de gemeentelijke ‘Visie op landschap, natuur en groene kernen’ van februari 2021 een lijst met te beschermen landschapselementen had moeten opstellen en dat het weiland ter plaatse van het plangebied als landschapselement op die lijst had moeten worden geplaatst. Ook voeren [verzoeker] en anderen aan dat de raad op grond van de gemeentelijke ‘Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025’ had moeten kiezen voor inbreiding in plaats van uitbreiding aan de rand van Varsselder. Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat in de gemeente Oude IJsselstreek voldoende bouwgrond beschikbaar is die eerst voor bebouwing in aanmerking had moeten komen.
6.1. De raad heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het weiland ter plaatse van het plangebied niet is gedefinieerd als een landschapselement. In de hiervoor onder 6 vermelde structuurvisie staat weliswaar dat de gemeente in het algemeen de voorkeur heeft voor inbreiding, maar over de kleine kernen in het bijzonder, waaronder Varsselder, is daarin vermeld dat die zich ontwikkelen naar eigen behoefte passend bij hun aard, maat en schaal, dat rustig en ruim wonen hier voorop staan en dat sterke inbreiding of grootschalige uitbreiding hier niet aan de orde is. De raad heeft toegelicht dat het plan past binnen het gemeentelijk beleid en dat met het plan een bijdrage wordt geleverd aan de opgave die de gemeente heeft op het gebied van volkshuisvesting en leefbaarheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het plan niet strijdig kan worden geacht met de hiervoor onder 6 vermelde visie en structuurvisie. De enkele stelling dat ook op andere plekken in de gemeente grond beschikbaar is, leidt niet tot het oordeel dat het weiland onbebouwd moet blijven. Het betoog geeft geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan onzorgvuldig is voorbereid, omdat onduidelijk is in welke mate het plangebied moet worden opgehoogd en welke gevolgen de noodzakelijke ophoging met zich zal brengen voor de verkeersveiligheid en de waterhuishouding. [verzoeker] en anderen voeren aan dat uit de rapporten die als bijlagen bij de plantoelichting zijn bijgevoegd niet eenduidig kan worden afgeleid wat het hoogteverschil is in het plangebied. Gelet op de in deze rapporten vermelde hoogteverschillen dient het maaiveld in het plangebied volgens [verzoeker] en anderen ongeveer 1 tot 1,5 m te worden opgehoogd. Omdat boven op die ophoging nog een haag van ongeveer 1 m moet worden aangebracht, zal het zicht van verkeersdeelnemers op de hoek van de Hoofdstraat en de Varsselderseweg volgens [verzoeker] en anderen tot een hoogte van ongeveer 2,5 m worden belemmerd en zal het risico op verkeersonveilige situaties worden vergroot. Het risico op verkeersonveilige situaties zal volgens [verzoeker] en anderen ook toenemen, omdat vanaf die opgehoogde gronden vier uitritten moeten worden aangelegd richting de Hoofdstraat die ter plaatse van het plangebied smaller wordt. De raad moet inzichtelijk maken in welke mate het plangebied zal worden opgehoogd en wat de gevolgen daarvan zijn voor de verkeersveiligheid en de waterhuishouding, zo betogen [verzoeker] en anderen.
7.1. Op de zitting heeft de raad aan de hand van een uitsnede uit het Actueel hoogtebestand Nederland toegelicht dat het hoogste en laagste grondpeil in het plangebied niet binnen de bouwvlakken, maar aan de noordzijde van het plangebied liggen. De raad heeft zich in zijn verweerschrift en op zitting op het standpunt gesteld dat het maaiveld ter plaatse van de te bouwen woningen wordt opgehoogd tot iets boven het straatpeil en dat deze maaiveldhoogte vergelijkbaar is met die van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. De opgehoogde gronden zullen volgens de raad geleidelijk aflopen in de richting van de niet opgehoogde gronden. De raad heeft toegelicht dat de hagen aan de straatzijde ongeveer 80 cm hoog zullen zijn en niet worden aangelegd op opgehoogde gronden, maar op gronden waarvan de hoogte ongeveer gelijk is aan het straatpeil. De raad acht uitgesloten dat die hagen een risico met zich brengen voor de verkeersveiligheid. Gezien de inrichting van de Hoofdstraat en het daar geldende snelheidsregime van 30 km/u zijn de beoogde uitritten volgens de raad goed in te passen en vormen deze geen belemmering voor de verkeersveiligheid. De wegversmalling vormt evenmin een belemmering voor de verkeersveiligheid, aldus de raad
7.2. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen [verzoeker] en anderen niet worden gevolgd in hun standpunt dat het maaiveld in het plangebied na de ophoging daarvan ongeveer 1 tot 1,5 m hoger zal liggen dan het straatpeil. Omdat wat [verzoeker] en anderen over verkeersveiligheid en de waterhuishouding hebben aangevoerd, verband houdt met deze onjuiste opvatting over de ophoging van gronden in het plangebied, geeft het betoog geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
8. [verzoeker] en anderen betogen dat de wijze waarop een starterswoning als zesde woning aan het plan is toegevoegd, onvoldoende transparant is. De zesde woning maakt het straatbeeld ook te propperig en past niet bij de huidige lintbebouwing, zo betogen [verzoeker] en anderen.
8.1. De raad heeft zich in de plantoelichting en de ‘Nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen Bestemmingsplan "[locatie], Varsselder"’ (hierna: de zienswijzennota) op het standpunt gesteld dat met de realisatie van de woningen het bebouwingslint ten noorden en westen van de Hoofdstraat wordt doorgezet in de richting van de Varsselderseweg. In aanvulling daarop heeft de raad zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de zesde woning is toegevoegd omdat daarvoor fysiek ruimte bestaat en het realiseren van starterswoningen een van de speerpunten is van het woonbeleid van de gemeente.
8.2. Wat [verzoeker] en anderen aanvoeren geeft geen grond voor het oordeel dat het toevoegen van de starterswoning aan het plan geen blijk geeft van een goede ruimtelijke ordening. Het betoog geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. [verzoeker] en anderen betogen dat een maximale bouwhoogte in het plangebied van 9 m te hoog is in verband met de molenbiotoop. De in de plantoelichting vervatte argumenten van de raad om in weerwil van de molenbiotoop die bouwhoogte toch toe te staan, zijn ondeugdelijk, zo betogen [verzoeker] en anderen. [verzoeker] en anderen betwijfelen of in de plantoelichting is uitgegaan van het juiste hoogteverschil, omdat het hoogteverschil in het plangebied groter is dan 0,8 m. Dat hoogteverschil is volgens [verzoeker] en anderen groter dan de 0,8 m waarvan in de plantoelichting wordt uitgegaan, gezien de hoogteverschillen in het plangebied zelf. Verder voeren [verzoeker] en anderen aan dat de raad ten onrechte de vraag of de molen nog maalvaardig is als criterium heeft gebruikt om een bouwhoogte van 9 m toe te staan.
9.1. Artikel 5.2.2 van de regels bij het plan (hierna: de planregels) bevat bouwregels voor hoofdgebouwen binnen de bestemming "Wonen". Onderdeel d van die bepaling luidt: "de goot- en bouwhoogte van woningen mogen niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'."
Op de verbeelding is aan de gronden binnen de bouwvlakken met de bestemming "Wonen" de aanduiding "Maatvoering maximum bouwhoogte: 9 m" toegekend.
Artikel 11.1.2 van de planregels bevat bouwregels die gelden binnen de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 1" en luidt: "In afwijking van het bepaalde bij de andere voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
a. […]
b. binnen de zone gemeten van 100 m vanaf de molen tot een afstand van 400 m gemeten vanaf de molen, mogen geen hogere gebouwen worden gebouwd dan de hoogte van het onderste punt van de verticaal staande molenwiek vermeerderd met 1/50 van de afstand tussen het nieuw op te richten bouwwerk en de molen ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop 1";
een en ander met dien verstande, dat de ingevolge de onderliggende bestemming maximaal toegestane bouwhoogte niet mag worden overschreden."
Artikel 11.1.3 van de planregels luidt: "Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de andere bestemming(en), mits:
a. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de adviesinstantie van de provincie Gelderland."
9.2. De plantoelichting vermeldt dat de gebiedsaanwijzing "vrijwaringszone - molenbiotoop 1" op het plangebied van toepassing is vanwege de ‘molen van Lukassen’ die ten zuidwesten van het plangebied staat. Deze molen heeft al meer dan 50 jaar geen molenwieken. In de plantoelichting is berekend wat, gelet op de functionaliteit van een windmolen, de toelaatbare bouwhoogte is voor obstakels in een molenbiotoop. Daarbij geldt dat, naarmate de afstand van een obstakel tot een windmolen toeneemt, de bouwhoogte van het obstakel mag toenemen. De afstand tussen de bouwvlakken in het plangebied en de molen varieert van 140 m tot 200 m. In de plantoelichting is berekend dat op een afstand van 140 m van een windmolen een bouwhoogte van 4,9 m toelaatbaar is. Omdat het maaiveld in het plangebied minimaal 0,8 m. lager ligt dan het maaiveld bij de molen, is in de plantoelichting berekend dat in het plangebied een bouwhoogte van 5,7 m (4,9 m + 0,8 m) toelaatbaar is. Deze in de plantoelichting toegepaste berekenmethode is ontleend aan een vervallen regeling van de provincie Gelderland en biedt volgens de raad een goed hulpmiddel om te beoordelen of de windvang van een molen door de komst van een ruimtelijke ontwikkeling verslechtert. In weerwil van deze berekende bouwhoogte van 5,7 m acht de raad in dit geval een grotere bouwhoogte, te weten een bouwhoogte van 9 m, ruimtelijk aanvaardbaar. De raad acht daarvoor redengevend dat de molen van Lukassen al meer dan 50 jaar geen molenwieken heeft en naar verwachting niet meer maalvaardig zal worden gemaakt. Verder wijst de raad erop dat tussen de molen en het plangebied al bebouwing staat die de eventuele windvang van de molen meer zal beperken dan de in het plangebied voorziene bebouwing, dat zichtlijnen vanaf het plangebied richting de molen ontbreken en dat de wind meestal uit zuidwestelijke richting komt, terwijl het plangebied ten noordoosten van de molen ligt.
9.3. Wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat een bouwhoogte van 9 m in het plangebied ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad de omstandigheid dat de molen al meer dan 50 jaar niet maalvaardig is en naar verwachting niet meer maalvaardig zal worden gemaakt, en de reeds aanwezige bebouwing tussen de molen en het plangebied mogen meewegen bij de beoordeling of bouwhoogte van 9 m in het plangebied ruimtelijk aanvaardbaar kan worden geacht. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het hoogteverschil van 0,8 m geen betrekking heeft op de verschillen in hoogte in het plangebied, maar op het hoogteverschil tussen het maaiveld bij de molen enerzijds en het plangebied anderzijds. In zoverre geeft het betoog geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9.4. De in de plantoelichting toegepaste berekeningswijze is een andere dan die is vermeld in artikel 11.1.2, aanhef en onder b, van de planregels. Op de zitting heeft de raad erkend dat de op grond van artikel 11.1.2, aanhef en onder b, geldende maximale bouwhoogte niet kan worden berekend, omdat de molen van Lukassen geen molenwieken heeft. In de omstandigheid dat de artikelen 11.1.2 en 11.1.3 toepassing missen en om die reden in de bodemprocedure tot vernietiging van het besluit van 21 september 2023 zouden kunnen leiden, ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat op grond van artikel 11.1.2 de ingevolge artikel 5.2.2, onder d, geldende bouwhoogte van 9 m hoe dan ook niet mag worden overschreden en de raad zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat een bouwhoogte van 9 m in dit geval ruimtelijk aanvaardbaar is.
Voorwaardelijke verplichtingen
10. [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft gewaarborgd dat de te bouwen woningen bij voorkeur worden toegewezen aan bewoners van Varsselder. [verzoeker] en anderen wijzen erop dat in de toelichting bij het ontwerpplan staat dat de initiatiefnemer samen met Vereniging Dorpsbelangen Varsselder-Veldhunten een protocol zal opstellen waarin wordt vastgelegd dat de te bouwen woningen bij voorkeur worden verkocht aan mensen die uit Varsselder komen. Deze passage is volgens [verzoeker] en anderen ten onrechte weggelaten in de plantoelichting. De raad heeft in strijd gehandeld met gemeentelijk beleid en de op hem rustende zorgplicht door het plan vast te stellen zonder te waarborgende dat de woningen worden toegewezen overeenkomstig een protocol als bedoeld in de toelichting bij het ontwerpplan, zo betogen [verzoeker] en anderen.
10.1. In de zienswijzennota heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat er geen protocol voor toewijzing komt en dat de toelichting op dit punt zal worden aangepast. Op de zitting heeft de raad te kennen gegeven dat de wijze waarop de initiatiefnemer de te bouwen woningen in de markt wenst te zetten geen criterium is dat door de raad bij de vaststelling van het plan, al dan niet op grond van gemeentelijk beleid, moet worden betrokken. In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om dit standpunt van de raad onjuist te achten. Het betoog geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. [verzoeker] en anderen betogen dat de aanleg en instandhouding van groene hagen in het plangebied onvoldoende in het bestemmingsplan zijn gewaarborgd. Omdat deze aanleg en instandhouding noodzakelijk zijn, kan niet worden volstaan met een voorwaardelijke verplichting, zo betogen [verzoeker] en anderen.
11.1. Artikel 5.3.4, onder a, van de planregels luidt: "Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken binnen de bestemming "Wonen" zonder de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inrichtingsmaatregelen zoals opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels)".
Artikel 5.3.4, onder b, van de planregels luidt: "In afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan gronden en/of bouwwerken overeenkomstig de bestemming "Wonen" te gebruiken of laten gebruiken onder de voorwaarde dat binnen twee jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan de uitvoering van het landschappelijk inrichtingsplan [lees: de landschappelijke inpassingsmaatregelen] zoals opgenomen in het landschappelijk inrichtingsplan (Bijlage 1 van de regels) heeft plaatsgevonden en deze maatregelen in stand worden gehouden."
11.2. Niet in geschil is dat de groene hagen waar [verzoeker] en anderen zich op beroepen onderdeel zijn van de in bijlage 1 van de planregels vervatte landschappelijke inrichtingsmaatregelen. In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de aanleg en instandhouding van die groene hagen onvoldoende is gewaarborgd in artikel 5.3.4 van de planregels. Het betoog geeft geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
12. [verzoeker] en anderen betogen dat de realisatie en instandhouding van waterbergingscapaciteit in het plangebied, als compensatie voor de bebouwing en verharding van de bodem, ten onrechte niet in de planregels is gewaarborgd. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de raad deze compenserende waterberging noodzakelijk acht, gezien de in de plantoelichting omschreven waterbergingsopgave.
12.1. De raad heeft op zitting onderkend dat hij compenserende waterbergingsmaatregelen, voor het verlies van waterbergingscapaciteit door bebouwing en verharding van de bodem, noodzakelijk acht uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat de vereiste waterberging onderdeel is geworden van de aanvraag om omgevingsvergunning die de initiatiefnemer inmiddels heeft ingediend.
12.2. In de omstandigheid dat de aanvraag om omgevingsvergunning ook op compenserende maatregelen voor waterberging betrekking heeft, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de door de raad noodzakelijk geachte maatregelen voldoende zijn gewaarborgd. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dienen de realisatie en instandhouding van deze maatregelen door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels te worden gewaarborgd. Zo bezien kan het betoog in de bodemprocedure tot vernietiging van het besluit van 21 september 2023 leiden. In deze omstandigheid ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat de raad de geconstateerde omissie in de planregels over gebruik van de percelen nog kan herstellen en dat niet aannemelijk is dat een herstel tijdens, dan wel na afloop van, de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen voor [verzoeker] en anderen zal leiden.
Slotsom
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De raad hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Robben
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2024
610