202401295/2/R3.
Datum uitspraak: 12 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
T.I.V. Beheer B.V., gevestigd te Hoornaar, gemeente Molenlanden,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 februari 2024 in zaak nr. 22/4589 in het geding tussen:
en
het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden.
Openbare zitting gehouden op 12 maart 2024 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.G. Alderlieste
Verschenen:
T.I.V. Beheer B.V., vertegenwoordigd door mr. M.T. Smits, advocaat te Gorinchem, en ing. H. Voerman;
Het college, vertegenwoordigd door mr. Y. Bons en mr. T. Bender.
====================================
Inleiding
Het college heeft T.I.V. Beheer B.V. onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om het gebruik van een ruimte in het pand aan de Dorpsweg 57A te Hoornaar als tweede zelfstandige woonruimte op te heffen, door de sanitaire voorzieningen en de keuken uit bedoelde ruimte te verwijderen en verwijderd te houden.
T.I.V. Beheer B.V. heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Het college heeft bij besluit van 4 oktober 2022 de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank.
Bij uitspraak van 2 februari 2024 heeft de rechtbank het beroep van T.I.V. Beheer B.V. ongegrond verklaard. De begunstigingstermijn verloopt op 15 maart 2024.
T.I.V. Beheer B.V. heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Ook heeft T.I.V. Beheer B.V. de voorzieningenrechter verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek heeft als strekking dat door de voorzieningenrechter wordt bepaald dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom doorloopt tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak.
De voorzieningenrechter:
I. wijst het verzoek toe en bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn zoals laatstelijk bepaald bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden van 4 oktober 2022 doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden tot vergoeding van bij T.I.V. Beheer B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Molenlanden aan T.I.V. Beheer B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,00 vergoedt.
De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Gronden:
• De voorzieningenrechter beperkt zich tot een belangenafweging.
• Het college heeft T.I.V. Beheer B.V. onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om het gebruik van een ruimte in het pand aan de Dorpsweg 57A te Hoornaar als tweede zelfstandige woonruimte op te heffen, door de sanitaire voorzieningen en de keuken uit bedoelde ruimte te verwijderen en verwijderd te houden.
• T.I.V. Beheer B.V. heeft er belang bij dat een door het college als tweede zelfstandige woonruimte aangemerkte ruimte in het pand aan de Dorpsweg 57A te Hoornaar voor bewoning mag blijven worden gebruikt totdat uitspraak is gedaan in de bodemzaak en dus duidelijk is of de last onder dwangsom mocht worden opgelegd. Zij wil daarbij voorkomen dat zij vooruitlopend op de behandeling van de bodemzaak redelijk ingrijpende en kostbare technische en bouwkundige aanpassingen in het pand aan de Dorpsweg 57A moet doen om aan de last te voldoen.
• Daar staat het algemene belang bij handhaving van het college tegenover. Dit belang zou nog steeds worden gediend als de door hem geconstateerde overtreding pas na de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak zou worden opgeheven.
Van dringende noodzaak voor of een specifiek belang bij handhaving op korte termijn is niet gebleken.
• Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het treffen van een voorlopige voorziening aangewezen is.
• Het college moet de proceskosten vergoeden.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Alderlieste
griffier
590