ECLI:NL:RVS:2023:950

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
202107612/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan herontwikkeling Pruimendijk in Ridderkerk

Op 8 maart 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Pruimendijk" in Ridderkerk. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Ridderkerk op 14 oktober 2021, betreft de herontwikkeling van gronden waar voorheen een manege was gevestigd. Het plan voorziet in de bouw van acht nieuwe woningen en de renovatie van een bestaand pand. De appellanten, bewoners van het perceel Pruimendijk, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet kunnen verenigen met de plannen en verschillende gronden aanvoeren, waaronder de schending van de regels omtrent stedelijke ontwikkeling en de omgevingsverordening.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 20 december 2022, waar de appellanten en de raad van de gemeente Ridderkerk vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan niet in strijd is met artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Afdeling concludeert dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet onevenredig wordt aangetast en dat de belangen van de betrokken partijen op juiste wijze zijn afgewogen.

De Afdeling heeft ook de argumenten van de appellanten over de omgevingsverordening en de Waalvisie beoordeeld. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met de provinciale omgevingsverordening en de Waalvisie, maar de Afdeling oordeelt dat de raad voldoende heeft aangetoond dat het plan in lijn is met deze documenten. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de raad om het bestemmingsplan vast te stellen.

Uitspraak

202107612/1/R3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Ridderkerk,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ridderkerk,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Pruimendijk [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en Lordon B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 20 december 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.G. van Keulen, rechtsbijstandverlener in Zaltbommel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. van Alphen, vergezeld door M. Rienks MSc, zijn verschenen. Verder zijn op de zitting [partij] en Lordon B.V., vertegenwoordigd door mr. G. Koop en mr. P.H.W. Sünnen, advocaten in Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plan gaat over de herontwikkeling van de gronden tussen Pruimendijk [locatie 2] en [locatie 3] in Ridderkerk, waar voorheen een manege was gevestigd. Volgens de plantoelichting worden de bij de manege behorende gebouwen gesaneerd en hiervoor in de plaats komen acht nieuwe woningen. Het in het plangebied aanwezige pand dat bestaat uit twee woningen en een kantoor, wordt gerenoveerd. [partij] en Lordon B.V. zijn eigenaren van de gronden.
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Pruimendijk tussen Oostendam en Rijsoord. De locatie grenst aan de noordoever van de Waal.
2.       [appellant] woont op het perceel Pruimendijk [locatie 2], ten westen van het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen en voert hiertegen verschillende gronden aan.
Beoordelingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Behoefte
4.       [appellant] betoogt primair dat de raad het plan ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Hoewel het plan voorziet in minder dan 11 woningen, maakt het plan een fors ruimtebeslag mogelijk aan de oever van de Waal, waardoor volgens [appellant] toch sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Subsidiair betoogt [appellant] dat de raad met het oog op een goede ruimtelijke ordening ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat niet op een andere locatie in de behoefte aan de woningen kan worden voorzien, bijvoorbeeld binnen bestaand stedelijk gebied.
4.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, luidt: "stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
4.2.    Het primaire betoog van [appellant] slaagt niet. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 6.3 in haar overzichtsuitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724), dient een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Omdat het plan maximaal acht woningen mogelijk maakt, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is omdat het plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in dat artikel. In de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen redenen die een uitzondering op deze jurisprudentie rechtvaardigen.
Over het subsidiaire betoog van [appellant] overweegt de Afdeling dat de raad, bij de keuze van een bestemming, een afweging moet maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen. Aangezien [appellant] geen alternatieve locaties heeft aangedragen, kan zijn betoog niet leiden tot het oordeel dat de raad de voorkeur aan een andere locatie had moeten geven.
De betogen slagen niet.
Omgevingsverordening
5.       [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 6.9 van de provinciale omgevingsverordening Zuid Holland (hierna: Omgevingsverordening). Volgens [appellant] heeft de raad in de plantoelichting onvoldoende aandacht besteed aan de ligging van het plangebied op gronden die op kaart 14 in bijlage II behorend bij de Omgevingsverordening zijn aangeduid als groene buffer, en daarmee behoren tot beschermingscategorie 2. Hij voert aan dat op deze gronden niet kan worden voorzien in "transformeren" als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder c, omdat niet wordt voldaan aan de genoemde uitzonderingsgevallen in het tweede lid, onder b. Dat sprake is van "aanpassen" als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening, zoals de raad stelt, is volgens [appellant] onjuist. Volgens hem verandert het karakter van het gebied met het toevoegen van acht woningen op een plek die eerst was bestemd voor "Sport" en waar geen bebouwing mogelijk was, waardoor een nieuwe gebiedsidentiteit ontstaat. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst [appellant] op een illustratie op de website van de provincie Zuid-Holland, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat bij de toevoeging van acht nieuwe woningen sprake is van transformatie.
Voor zover de Afdeling van oordeel zou zijn dat sprake is van aanpassen, betoogt [appellant] dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 6.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening, omdat de ruimtelijke kwaliteit volgens hem niet gelijk blijft. In de huidige situatie is sprake van natuurontwikkeling langs de oever van het gebied en met de in het plan voorziene ontwikkeling gaat de beleving van dit open gebied verloren, aldus [appellant]. Verder voert hij aan dat de kwaliteitsverbetering die gepaard gaat met de sloop van de manege zeer beperkt is, omdat dit maar een klein gedeelte van het plangebied betreft.
5.1.    Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit vormde de Omgevingsverordening Zuid-Holland, zoals laatstelijk gewijzigd door provinciale staten van Zuid-Holland bij besluit van 16 juni 2021, de provinciale regelgeving waaraan de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan is gebonden.
Artikel 6.9 van de Omgevingsverordening luidt:
"1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1°. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2°. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1°. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2°. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
2. Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën zijn:
(…)
b. een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.
3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
a.de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
2° wegnemen van verharding;
3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
(…)
4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
(…)."
5.2.    De gronden van het plangebied zijn in kaart 14 in bijlage II behorend bij de Omgevingsverordening aangeduid als groene buffer en behoren daarmee tot een gebied met beschermingscategorie 2.
Een groene buffer is volgens de bij de Omgevingsvisie behorende kwaliteitskaart een niet verstedelijkt landschap van relatief beperkte omvang tussen of grenzend aan de steden. De bufferende werking hiervan is van grote waarde. De kwaliteit "niet-verstedelijkt gebied" of luwte blijft behouden of wordt waar mogelijk versterkt. Richtpunten van de Groene Buffer zijn dat er geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden in de bufferzone en dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.
5.3.    De Afdeling is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van transformeren als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder c, van de Omgevingsverordening. Met transformeren wordt in de Omgevingsverordening bedoeld een ruimtelijke ontwikkeling die niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit. In de toelichting bij de Omgevingsverordening staat dat het bij transformatie gaat om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat er een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. Er ontstaat volgens de toelichting een nieuwe toekomst voor het gebied met een nieuwe gebiedsidentiteit, waarbij de impact van de plannen op een gebied groot is. Als voorbeelden worden in de toelichting genoemd de uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerreinen of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Over gebiedsidentiteit staat, onder meer, vermeld dat dit de aard of karakteristiek van een gebied is, dat is ontstaan in de loop der jaren. In die tijd zijn gemeenschappelijke kernwaarden in het gebied ontstaan die gekoppeld zijn aan gebruik en de verschijningsvorm. In de toelichting bij de Omgevingsverordening staat dat een gebiedsidentiteit meestal van grote omvang is, waarbij de samenhang tussen de onderdelen de identiteit van een gebied maakt.
De Afdeling overweegt dat het plan niet voorziet in een verandering van een gebied die een nieuw landschap of stedelijk gebied doet ontstaan. De gebiedsidentiteit is hier het dijkenlandschap. Die gebiedsidentiteit beslaat een relatief groot gebied en de verandering van de voormalige sportbestemming van de gronden van het plangebied naar "Wonen" en "Groen", verandert niet de identiteit van dit gebied als zodanig. Weliswaar vindt er in het plangebied een verandering plaats door de toevoeging van acht woningen, maar die verandering is, gelet op de aard en omvang ervan, niet zo wezenlijk dat daardoor een heel nieuw landschap ontstaat. Zo is een deel van de woningen voorzien op gronden waar ook in de feitelijk bestaande situatie al bebouwing staat. Bovendien is de functie wonen niet gebiedsvreemd omdat in het dijkenlandschap al bewoning plaatsvindt, meestal in de vorm van dijkwoningen. Van het ontstaan van een nieuwe gebiedsidentiteit in de zin van de Omgevingsverordening is dan ook geen sprake.
De verwijzing van [appellant] naar de afbeelding op de website van de provincie Zuid-Holland maakt dat oordeel niet anders. Op deze afbeelding wordt een woonwijk gesymboliseerd, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de bouw van acht woningen betekent dat van transformatie sprake is. De afbeelding dient ter illustratie en maakt als zodanig geen onderdeel uit van de Omgevingsverordening. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de toelichting van de Omgevingsverordening dat voor die kwalificatie verschillende omstandigheden van belang zijn, waaronder de kenmerken van het betreffende gebied.
5.4.    De Afdeling is van oordeel dat in dit geval sprake is van aanpassen als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening. Over aanpassen staat in de toelichting bij de Omgevingsverordening dat daarvan sprake is bij een ontwikkeling die aansluit bij de huidige identiteit van een gebied, maar die op structuurniveau in wijzigingen of aanvullingen voorziet. Een voorbeeld is volgens de toelichting de aanleg of verbreding van een provinciale weg, een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of een nieuw landgoed. Bewoners en gebruikers uit de bestaande omgeving merken duidelijk invloed van de nieuwe ontwikkeling, aldus de toelichting.
In dit geval past de ontwikkeling binnen de bestaande gebiedsidentiteit en wordt met het toevoegen van de acht nieuwe woningen in het buitengebied, voorzien in een wijziging op structuurniveau.
In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 6.9, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening. Daarvoor is van belang dat de raad in paragraaf 3.2 van de plantoelichting een motivering heeft gegeven over de richtpunten van de kwaliteitskaart bij de provinciale Omgevingsvisie, die is opgebouwd uit verschillende lagen. De raad is daarbij ingegaan op de lagen die van toepassing zijn op de gronden van het plangebied, namelijk de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschappen en de laag van de beleving. Verder heeft de raad toegelicht dat rekening wordt gehouden met de voor de groene buffer relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Zo draagt de ontwikkeling bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde van het gebied doordat het westelijke deel van het plangebied als openbare ruimte wordt ingericht, waardoor de belevingswaarde wordt vergroot. Ook is de raad ingegaan op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, die volgens hem wordt verbeterd. Zo heeft de raad bij de vormgeving van de beoogde woningen en erfinrichtingen gebruikgemaakt van de Handreiking "Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit. Een handreiking voor de ruimte voor ruimteregeling in Oost-IJsselmonde" van 3 april 2014 (hierna: de Handreiking). De in het plan voorziene dijkwoningen worden gebouwd in het patroon van lintbebouwing langs de Pruimendijk. De vormgeving van de vijf voorziene oeverwoningen zal aansluiten bij de oorspronkelijke, informele bebouwing in de vorm van oeverschuren. Door gebruik te maken van de karakteristieke kenmerken van de dijk en van de oeverzone past de ontwikkeling in het bestaande natuur- en cultuurlandschap. Verder heeft de raad een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat als bijlage is opgenomen bij de plantoelichting, en is de uitvoering van de verschillende woningen neergelegd in kavelpaspoorten. Ingevolge artikel 8.2 van de planregels mag op de gronden met de bestemming "Wonen" uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig deze kavelpaspoorten, die als bijlage 1 bij de planregels zijn gevoegd.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de hiervoor weergegeven onderbouwing van de ruimtelijke kwaliteit van het plan, overeenkomstig de kwaliteitseisen zoals deze uit de Omgevingsverordening voor dit gebied voortvloeien. De stelling van [appellant] dat de kwaliteitsverbetering van het gebied beperkt is omdat de sloop van de manege slechts een klein deel van het plangebied betreft, maakt dat niet anders. Zoals volgt uit het voorgaande gaat die kwaliteitsverbetering niet alleen over de sloop van de voormalige manege, maar moet deze in een breder verband worden beschouwd.
Het betoog slaagt niet.
Waalvisie
6.       [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de visie "Visie voor de Waal voor de gemeente Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht" van september 2016 (hierna: de Waalvisie). Hoewel het plan ook voorziet in het zichtbaar en bereikbaar maken van de rivier, is de nieuwbouw van acht woningen juist in strijd met wat op pagina 7 van de Waalvisie staat, namelijk dat er in geen geval moet worden gebouwd in de resterende zichtvensters op de Waal. De stelling van de raad dat met de sloop van de manege sprake is van het zichtbaar maken van de Waal is volgens [appellant] onjuist, omdat op die plek ook weer woningen worden gerealiseerd.
6.1.    De Waalvisie is een gezamenlijke visie van de gemeenten Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Ridderkerk en Zwijndrecht.
Op pagina 7 van de Waalvisie staat dat bij alle ruimtelijke ingrepen het van belang is dat er rekening wordt gehouden met de doelstellingen van deze visie en in hoeverre ontwikkelingen bijdragen aan het zichtbaar en beleefbaar maken van de Waal voor recreanten en voorbijgangers. Om te voorkomen dat de Waal nog verder "verstopt" raakt en verder geprivatiseerd wordt, moet er in geen geval gebouwd worden in de resterende zichtvensters op de Waal. Daar waar mogelijk moet de Waal weer meer in beeld komen en het landschapsbeeld van IJsselmonde verrijken.
6.2.    De Afdeling overweegt dat, hoewel het plangebied in de feitelijk bestaande situatie geen onbebouwd gebied is, de voorziene ontwikkeling er wel voor zorgt dat de Waal vanaf de Pruimendijk minder goed in beeld komt ten opzichte van de huidige situatie. Het betoog van [appellant] over de Waalvisie kan evenwel niet leiden tot de conclusie dat het plan zich niet met die visie verdraagt. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat de raad heeft toegelicht dat hij de betrokken belangen heeft afgewogen. De raad stelt zich daarbij op het standpunt dat het zicht vanaf de Pruimendijk op de Waal weliswaar iets afneemt, maar dat tegelijkertijd met het plan een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan verschillende andere opgaven in de Waalvisie. Zo heeft de raad gemotiveerd dat de Waal als gevolg van het plan beter bereikbaar en toegankelijk wordt gemaakt, wat in lijn is met het uitgangspunt in de Waalvisie dat ontwikkelingen moeten bijdragen aan het, vanaf de oevers, beleefbaar maken van de Waal voor recreanten en voorbijgangers. Dit wordt ook genoemd bij de opgave "Gastvrije Waaloevers", die is opgenomen in paragraaf 3.3 van de Waalvisie. Verder wijst de raad op het beeldkwaliteitsplan dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd en waaruit volgt dat het plan in lijn is met de in de Waalvisie genoemde opgaves "Vertier en waterplezier", "Onbezorgd wandelen en fietsen" en "Natuurparel de Waal". Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval meer gewicht heeft toegekend aan het belang de Waal meer beleefbaar te maken, dan aan het beter zichtbaar maken van de Waal.
Het betoog slaagt niet.
Handreiking voor de ruimte voor ruimteregeling
7.       [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met uitgangspunten in de Handreiking. De Handreiking gaat ervan uit dat de hoofdbebouwing buiten de oeverzone ligt, op de dijk. Het bestreden besluit maakt acht vrijstaande woningen mogelijk in de oeverzone, dus niet op de dijk.
7.1.    Dit betoog kan niet leiden tot het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen, omdat het plan niet strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat uit de Handreiking volgt dat deze moet worden beschouwd als hulpmiddel voor, onder meer, beleidsmakers. Op pagina 18 van de Handreiking staat dat de Handreiking letterlijk moet worden beschouwd als handreiking, waarmee inspirerende beelden worden aangereikt om te komen tot passende oplossingen voor zowel de bebouwing als voor de inrichting van percelen. Bovendien is er geen strijd met deze handreiking. De Afdeling stelt in dat verband vast dat op pagina 63 een beschrijving wordt gegeven van de oeverzone langs de Waal. Hier wordt weliswaar vermeld dat de hoofdbebouwing buiten de oeverzone van de Waal ligt, maar op pagina 93 staat vermeld dat er woningen in de Oeverzone mogelijk zijn, mits deze zorgvuldig worden ingepast. Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting volgt dat de raad de Handreiking onder meer heeft gebruikt voor de vormgeving van de bebouwing in de oeverzone. Die voorziene bebouwing bestaat, in lijn met de karakteristieke oeverschuren, uit eenvoudige woningen met een informeel karakter, zoals schuurwoningen en kaswoningen. Verder wordt de oever van de Waal met het plan toegankelijk gemaakt voor publiek, waarmee gevolg wordt gegeven aan de op pagina 93 van de Handreiking geformuleerde wens.
Het betoog slaagt niet.
Gebruik van de gronden met de bestemming "Groen"
8.       [appellant] vreest dat de gronden met de bestemming "Groen", ter plaatse van de voorziene vlonder, door jongeren zullen worden gebruikt als hangplek, wat gepaard zal gaan met overlast. Ook vreest hij dat deze gronden zullen worden gebruikt voor dag- en nachtrecreatie met campers en caravans, zoals op het nabijgelegen perceel aan de Pruimendijk [locatie 4] al gebeurt.
Verder voert [appellant] aan dat de raad het voornemen heeft om de strook grond die aan de oostzijde aan zijn perceel grenst, in te richten als schapenweide. Om die reden heeft de raad op de betreffende strook ten onrechte recreatieve functies mogelijk gemaakt, terwijl de functie extensieve beweiding als bedoeld in artikel 3.1, onder d, van de planregels zou volstaan.
8.1.    Aan het westelijke deel van het plangebied, dat grenst aan het perceel van [appellant], is de bestemming "Groen" toegekend.
Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Groen" aangewezen gronden bestemd voor beplantingen, geluidswerende voorzieningen, extensieve dagrecreatie en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, extensieve beweiding en bij de bestemming behorende voet- en fietspaden, in- en uitritten naar aangrenzende percelen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, kunstuitingen, bermen en water.
Ingevolge artikel 1.33 van de planregels wordt onder extensieve dagrecreatie verstaan niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
Ingevolge artikel 1.37 van de planregels worden onder kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen verstaan voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
8.2.    De raad heeft toegelicht dat het meest oostelijke deel van de gronden met de groenbestemming wordt ingericht als openbaar gebied, met twee banken en een steiger. Dit gebied is bedoeld voor passerende recreanten op de fiets of op het water. De rietkraag langs de oever van de Waal wordt in stand gehouden, waardoor het gebied niet interessant zal worden als zwemlocatie. De Afdeling ziet in het aangevoerde onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de gronden ter plaatse van de vlonder als hangplek zullen worden gebruikt, zoals [appellant] vreest.
Over het gebruik van de gronden met de groenbestemming voor recreatie overweegt de Afdeling dat de planregeling extensieve dagrecreatie toestaat, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie. Verblijfsrecreatie met kampeermiddelen verdraagt zich niet met deze bestemming. Overigens heeft de raad op de zitting nog toegelicht dat het gebruik van de gronden op het perceel Pruimendijk [locatie 4] voor verblijfsrecreatie is opgeheven.
Over de strook grond aan de oostzijde van het perceel van [appellant] overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat dit deel van het plangebied, met een breedte van ongeveer 30 m, inderdaad wordt ingericht als schapenweide. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, in de planregels had moeten vastleggen dat op deze gronden enkel extensieve beweiding is toegestaan. Daarvoor is van belang dat de gronden in eigendom zijn van de gemeente. Verder ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het gebruik van de gronden voor dagrecreatieve activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.1 van de planregels, een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] tot gevolg heeft.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond.
10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Franke, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
w.g. Franke
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
926-933