ECLI:NL:RVS:2023:907

Raad van State

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
202206283/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel

In deze zaak hebben de vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 1 november 2022 de beroepen gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen. Tevens was de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100,00 per dag te betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, tot een maximum van € 7.500,00.

De staatssecretaris heeft op 10 november 2022 de aanvraag van vreemdeling 1 ingewilligd, maar de vreemdelingen hebben desondanks hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 maart 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De staatssecretaris heeft zich met het besluit van 10 november 2022 verenigd, waardoor er geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

Uitspraak

202206283/1/V3.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2022 in zaken nrs. NL22.12461 en NL22.12462 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdelingen hebben beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvragen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 1 november 2022 heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten vernietigd, de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken nieuwe besluiten op de aanvragen te nemen en bepaald dat hij aan de vreemdelingen een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.J. Eizenga, advocaat te Amerongen, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 november 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van vreemdeling 1 ingewilligd.
Vreemdeling 1 heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3.       De staatssecretaris is in het besluit van 10 november 2022 geheel aan de aanvraag van vreemdeling 1 tegemoetgekomen. Zij heeft desgevraagd meegedeeld dat zij zich met dat besluit kan verenigen, zodat geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, en artikel 6:24 van de Awb is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
47-1020