ECLI:NL:RVS:2023:907
Raad van State
- Hoger beroep
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- A.M. van Meurs-Heuvel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen voor verblijfsvergunning asiel
In deze zaak hebben de vreemdelingen, aangeduid als vreemdeling 1 en vreemdeling 2, hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 1 november 2022 de beroepen gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen. Tevens was de staatssecretaris verplicht om een dwangsom van € 100,00 per dag te betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschreed, tot een maximum van € 7.500,00.
De staatssecretaris heeft op 10 november 2022 de aanvraag van vreemdeling 1 ingewilligd, maar de vreemdelingen hebben desondanks hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 8 maart 2023 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De staatssecretaris heeft zich met het besluit van 10 november 2022 verenigd, waardoor er geen beroep van rechtswege is ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.