ECLI:NL:RVS:2023:841

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
202000764/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op basis van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank een eerdere beslissing van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) heeft vernietigd. De CSG had op 25 september 2017 vastgesteld dat [appellant] aanspraak had op een uitkering van € 10.000,00 op basis van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen. Dit bedrag werd later verrekend, waardoor [appellant] uiteindelijk € 5.000,00 ontving. Na een herziening van het besluit op 16 december 2022, stelde de CSG vast dat [appellant] recht had op een uitkering van € 22.500,00, rekening houdend met de ernst en frequentie van het misbruik dat hij had ondergaan. De rechtbank had eerder bepaald dat [appellant] recht had op een uitkering van € 15.000,00, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de CSG terecht een uitkering uit categorie 7 heeft toegekend, gezien de omstandigheden van het misbruik. [appellant] betoogde dat er sprake was van grof fysiek geweld en dat hij recht had op een uitkering uit categorie 8, maar de Afdeling oordeelde dat de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om deze hogere categorie toe te passen. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar de beslissing van de CSG om een uitkering van € 22.500,00 toe te kennen, werd bevestigd. De CSG werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202000764/2/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 december 2019 in zaak nr. 18/1180 in het geding tussen:
[appellant]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2017 heeft de CSG vastgesteld dat [appellant] aanspraak heeft op een uitkering van € 10.000,00 op basis van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen (hierna: Tijdelijke regeling). De CSG heeft dit bedrag verrekend met een deel van een eerder aan [appellant] toegekende uitkering en aan [appellant] nu een uitkering van € 5.000,00 gedaan.
Bij besluit van 6 april 2018 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2018 vernietigd, het besluit van 25 september 2017 herroepen voor zover [appellant] daarbij een uitkering van € 10.000,00 is toegekend en bepaald dat aan [appellant] een uitkering van € 15.000,00 wordt toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de CSG in haar uitspraak van 5 oktober 2022 (hierna de tussenuitspraak) opgedragen een besluit te nemen op de aanvraag van [appellant], die binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak door [appellant] kan worden aangevuld, om een uitkering op basis van de Tijdelijke regeling, dan wel de in de tussenuitspraak genoemde gebreken in de onderbouwing van het besluit van 6 april 2018 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 16 december 2022 heeft [appellant] de door de Afdeling geboden gelegenheid zijn aanvraag aan te vullen benut.
Bij besluit van 5 oktober 2022 heeft de CSG, ter uitvoering van de door de Afdeling gegeven opdracht, het besluit van 6 april 2018 aangepast. De CSG heeft het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 25 september 2017 gegrond verklaard en vastgesteld dat [appellant] aanspraak heeft op een uitkering van € 22.500,00. Omdat de CSG eerder al € 15.00,00 aan [appellant] heeft toegekend, zal zij nu nog een bedrag van € 7.500,00 aan [appellant] betalen.
[appellant] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven naar aanleiding van dit besluit.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.       Voor een beschrijving van wat voorafging aan deze uitspraak verwijst de Afdeling naar de tussenuitspraak.
2.       Aan zijn brief van 16 december 2022 heeft [appellant] diverse stukken gehecht die een duidelijker beeld geven van de omstandigheden waaronder het misbruik waarvan hij het slachtoffer is geworden heeft plaatsgevonden en waarover hij op de zitting bij de Afdeling heeft gesproken.
3.       De CSG heeft in deze stukken aanleiding gezien haar besluit van 6 april 2018 te herzien. Bij haar besluit van 16 december 2022 heeft de CSG vastgesteld dat [appellant] een uitkering toekomt uit categorie 7, een bedrag van € 22.500,00. Bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering heeft de CSG de leeftijd van [appellant] ten tijde van het misbruik, de duur, de aard, de ernst en de frequentie van het misbruik meegewogen. De CSG heeft er rekening mee gehouden dat [appellant] ongeveer negen jaar lang - ongeveer vanaf 1988 tot 27 maart 1997 - in het pleeggezin [appellant] is misbruikt door zijn pleegvader en diens vriend. Hierbij was sprake van seksueel binnendringen van het lichaam. Ook moest [appellant] seksuele handelingen bij hen verrichten. Het misbruik vond wekelijks plaats, soms wel drie tot vier keer per week. In de periode dat [appellant] ook in het pleeggezin woonde gebeurde het vaker. Ook zijn er weleens voorwerpen gebruikt. De CSG kent een uitkering uit schaal 7 toe als sprake is van seksueel binnendringen, onder zeer ernstige omstandigheden. Gelet op de zeer lange duur van het seksueel misbruik en de overige omstandigheden zoals hierboven omschreven, vindt de CSG uitkering uit letselcategorie 7 passend. De CSG heeft aan haar besluit verder ten grondslag gelegd dat zij alleen rekening houdt met geweld dat wordt gebruikt tijdens het seksueel misbruik of om het seksueel misbruik mogelijk te maken. Uit de door [appellant] bij zijn brief van 16 december 2022 verstrekte stukken blijkt volgens de CSG niet dat hiervan sprake was. Uit de stukken blijkt wel dat sprake was van fysiek geweld of bedreiging met geweld in het pleeggezin [appellant], maar niet dat het geweld werd gebruikt om het seksueel misbruik mogelijk te maken. Hierbij heeft de CSG nog opgemerkt dat, óók als er wél geweld tegen [appellant] werd gebruikt om het seksueel misbruik mogelijk te maken, dit niet tot een uitkering uit een hogere letselcategorie had geleid. Bij een uitkering uit letselcategorie 7 houdt de CSG rekening met seksueel misbruik met seksueel binnendringen, onder zeer ernstige omstandigheden, bijvoorbeeld seksueel binnendringen met geslachtsdeel met grof fysiek geweld en/of gedurende een zeer lange periode. De CSG heeft geen aanleiding gezien om aan [appellant] een uitkering uit schaal 8 toe te kennen. Een dergelijke uitkering kent de CSG toe als sprake is van "seksueel misbruik, met seksueel binnendringen, onder uitzonderlijke omstandigheden". Hiervan is volgens de CSG geen sprake. De CSG heeft toegelicht dat zij tot nu toe in slechts twee gevallen een uitkering uit schaal 8 heeft toegekend. In het ene geval was sprake van seksueel misbruik met seksueel binnendringen gedurende vijf jaar (vanaf het zevende levensjaar), door meerdere personen in een instelling, waaronder een groepsverkrachting door vijf groepsgenoten en seksueel misbruik met binnendringen in een pleeggezin. Ook moest het slachtoffer gemeenschap hebben met zijn zus in het bijzijn van de dader. Verder was het slachtoffer getuige van seksueel misbruik van zijn zus waarbij de dader anaal bij haar binnendrong. In het andere geval was sprake van seksueel misbruik met seksueel binnendringen en mishandeling - tijdens misbruik - gedurende zeven jaar (vanaf het zesde levensjaar). Daarbij moest het slachtoffer seksuele handelingen bij haar tweelingzus verrichten. Als het slachtoffer niet werd misbruikt, werd haar zusje misbruikt waar zij bij was, aldus de CSG in haar besluit van 16 december 2022.
4.       Het nieuwe besluit van de CSG wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van die wet, geacht voorwerp te zijn van dit geding.
5.       [appellant] kan zich niet verenigen met het besluit van 16 december 2022. Volgens [appellant] is de CSG er ten onrechte van uitgegaan dat geen grof fysiek geweld heeft plaatsgevonden tijdens het misbruik en om het misbruik mogelijk te maken. Hiervan was wel degelijk sprake, zodat een uitkering uit categorie 8 op zijn plaats is. [appellant] brengt naar voren dat hij werd bedreigd, geslagen en vastgeketend en dat er hete koffie over hem heen werd gegoten als hij zich tegen het misbruik verzette. Verder vond er geestelijke mishandeling plaats; [appellant] en mensen in zijn directe omgeving werden met de dood bedreigd en [appellant] werd gezegd dat hij het pleeggezin zou moeten verlaten als hij zich tegen het misbruik zou verzetten. [appellant] wijst erop dat hij niet alleen is misbruikt door zijn pleegvaders - en ook moest toekijken als zij seksueel contact met elkaar hadden -, maar ook door drie kinderen in het Orthopedagogisch Centrum Michiel. Op grond van deze omstandigheden is een uitkering uit categorie 8 passend, aldus [appellant].
6.       De Afdeling overweegt dat de CSG op grond van de Tijdelijke regeling een uitkering uit categorie 7 toekent in geval van seksueel misbruik met seksueel binnendringen, onder zeer ernstige omstandigheden. Dit is in de toelichting op de categorieën nader omschreven als "seksueel binnendringen met geslachtsdeel met grof fysiek geweld en/of gedurende een zeer lange periode". Een uitkering uit categorie 7 wordt ook gedaan als fysiek geweld wordt gebruikt om het misbruik mogelijk te maken, zoals de CSG heeft toegelicht in haar besluit van 16 december 2022. De Afdeling is met de CSG van oordeel dat de door [appellant] benoemde omstandigheden passen bij een uitkering uit categorie 7. Anders dan [appellant] aanvoert, kan in het midden blijven of de CSG zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er fysiek geweld heeft plaatsgevonden tegelijk met het seksueel misbruik of om het seksueel misbruik mogelijk te maken. Ook als dat wel het geval zou zijn, valt het seksueel misbruik namelijk nog steeds onder categorie 7. Die categorie omvat immers ook seksueel misbruik met grof fysiek geweld, of toepassing van fysiek geweld om het misbruik mogelijk te maken. De Afdeling volgt verder, mede gelet op de toelichting die de CSG heeft gegeven over de eerdere toepassingen van categorie 8, de CSG in haar standpunt dat de omstandigheden waaronder het seksueel misbruik van [appellant] heeft plaatsgevonden niet van zo’n uitzonderlijke aard zijn dat dit tot toepassing van categorie 8 zou moeten leiden. De Afdeling volgt [appellant] dus niet in zijn standpunt dat hem een uitkering uit categorie 8 toekomt. Het betoog van [appellant] slaagt niet.
7.       Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank zelf voorziend heeft bepaald dat aan [appellant] een uitkering van € 15.000,00 wordt toegekend. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van de CSG van 16 december 2022 dat inhoudt dat [appellant] aanspraak kan maken op een uitkering van (in totaal) een bedrag van € 22.500,00, is ongegrond.
8.       De CSG moet de proceskosten die met het hoger beroep zijn gemaakt vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 december 2019 in zaak nr. 18/1180, voor zover de rechtbank zelf voorziend heeft vastgesteld dat [appellant] aanspraak heeft op een uitkering van € 15.000,00;
III.      bevestigt de uitspraak voor zover aangevallen voor het overige;
IV.     verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven van 16 december 2022 ongegrond;
V.      veroordeelt de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.897,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Polak
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
735