202300048/1/A2.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 juli 2022 heeft de examencommissie [appellant] namens het college van bestuur een bindend negatief studieadvies (hierna: BNSA) gegeven voor de opleiding Aviation.
Bij beslissing van 25 oktober 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) ingesteld. Het CBHO, dat op 1 januari 2023 is opgehouden te bestaan, heeft dit beroep overgedragen aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 31 januari 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. O. Jungst, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] volgde in het studiejaar 2021-2022 de opleiding Aviation aan de Hogeschool van Amsterdam. De examencommissie had het studieadvies in het studiejaar 2020-2021 in verband met de coronapandemie opgeschort. Uit paragraaf 5.3 van de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding Aviation volgt dat studenten van wie het studieadvies is opgeschort hun propedeuse aan het einde van het tweede jaar van inschrijving moeten hebben behaald (hierna: BSA-norm). Dat betekent dat [appellant] aan het einde van het studiejaar 2021-2022 zijn propedeuse moest hebben behaald. [appellant] had op dat moment 45 van de 60 studiepunten van de propedeuse behaald. De examencommissie heeft [appellant] daarom bij de beslissing van 20 juli 2022 meegedeeld dat hij een BNSA krijgt voor de opleiding Aviation.
2. Het college heeft de beslissing van de examencommissie in stand gelaten. Het college heeft vastgesteld dat [appellant] aan het eind van het tweede jaar niet voldeed aan de BSA-norm. Het college volgt het standpunt van de examencommissie dat de omstandigheden die [appellant] heeft aangevoerd niet kunnen worden aangemerkt als persoonlijke omstandigheden. Die omstandigheden kunnen daarom niet leiden tot ontheffing van de BSA-norm. Het college acht daarbij van belang dat [appellant] heeft verklaard dat het tekort aan studiepunten vooral wordt veroorzaakt door zijn werk. De examencommissie heeft daarom volgens het college in redelijkheid een BNSA afgegeven aan [appellant].
Wettelijk kader
3. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroep
4. [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college en komt daartegen in beroep. [appellant] voert allereerst aan dat er financiële problemen waren in zijn familie doordat zijn vader werkloos was geworden. [appellant] moest hierdoor meer gaan werken. Dat [appellant] meer is gaan werken om zijn familie te kunnen onderhouden moet volgens hem worden aangemerkt als een persoonlijke omstandigheid. [appellant] voert verder aan dat zijn opa is overleden op [datum] 2021. Daarnaast waren er veel zorgen over zijn oma, die hartproblemen heeft. [appellant] had hierin vanwege de taalachterstand van familieleden veel verantwoordelijkheden. [appellant] benadrukt dat het studiejaar 2021-2022 voor hem erg zwaar was en hij weinig rust en tijd had om te studeren. Het college heeft dit niet onderkend. [appellant] heeft er op de zitting bij de Afdeling op gewezen dat hij inmiddels twee van de drie propedeusevakken die nog openstonden heeft behaald.
4.1. De Afdeling leidt uit de gedingstukken en het verhandelde op de zitting af dat het niet behalen van de studievoortgangsnorm in de kern het gevolg is van het feit dat [appellant] vanaf het begin van het studiejaar 2021-2022 tot maart 2022 full time is gaan werken. De Afdeling deelt het standpunt van het college dat in beginsel van een student mag worden verwacht dat hij prioriteit geeft aan de studie waarvoor hij zich heeft ingeschreven en dat hij deelneemt aan het voor hem georganiseerde onderwijs. De door [appellant] aangegeven redenen om te gaan werken, zoals toegelicht op de zitting van de Afdeling, brengen evenwel mee dat goed te volgen is dat [appellant] in zijn individuele situatie een andere keuze heeft gemaakt. In de concrete omstandigheden van het geval is de aangevoerde oorzaak van het niet behalen van de norm aan te merken als bijzondere familieomstandigheid. Dat details over deze oorzaak van de studievertraging pas in beroep zijn gegeven, brengt niet mee dat hieraan geen betekenis toekomt, omdat deze details passen binnen wat eerder is aangevoerd. De Afdeling is van oordeel dat met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van [appellant] niet kan worden geconcludeerd dat hij niet geschikt moet worden geacht voor de studie Aviation. De Afdeling betrekt daarbij het feit dat [appellant] - naar op de zitting gesteld en door het college niet weersproken - inmiddels voor de beide zespuntsvakken tentamen heeft gedaan en een waardering heeft gekregen met een 7.3 en een 6.3. De Afdeling ziet er niet aan voorbij dat deze resultaten zijn behaald tijdens een voortzetting van de studie op basis van een door de instelling getroffen voorlopige voorziening. Deze voorlopige basis om verder te studeren brengt evenwel niet mee dat deze resultaten geheel buiten beschouwing dienen te blijven bij de beoordeling van de juistheid van het bestreden besluit.
4.2. [appellant] mist bij het in aanmerking nemen van bedoelde 12 studiepunten nog 3 studiepunten. Deze punten betreffen het vak Statistiek dat in het studiejaar 2022-2023 nog niet is getentamineerd, zodat [appellant] nog niet heeft kunnen laten zien dat hij ook dit vak voldoende beheerst. Hoewel het uiteraard aan een student is om ervoor te zorgen dat deze bij een tentamen beschikt over het voorgeschreven materiaal, vindt de Afdeling als bijkomend element van belang dat het niet behalen van het vak Statistiek in het studiejaar 2021-2022 naar stellen van [appellant] is veroorzaakt door een tijdens het tentamen op 4 juli 2022 uitvallende rekenmachine en dus niet zonder meer getuigt van een tekort aan voor dit vak vereiste kennis en vaardigheden.
4.3. Het voorgaande brengt mee dat er onvoldoende reden was om al aan het einde van het studiejaar 2021-2022 een afwijzing te verbinden aan het studieadvies. De beslissing van het college om het beroep tegen het bindend negatief studieadvies van 20 juli 2022 ongegrond te verklaren dient daarom te worden vernietigd. De Afdeling voorziet zelf in de zaak door het administratief beroep tegen de beslissing tot afwijzing van 20 juli 2022 gegrond te verklaren en deze beslissing te vernietigen.
4.4. Het betoog slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond. De beslissing van 25 oktober 2022 moet worden vernietigd. Doende wat het college zou behoren te doen, zal de Afdeling het administratief beroep gegrond verklaren. Dat betekent dat de beslissing van de examencommissie van 20 juli 2022 moet worden vernietigd.
6. Het college moet de proceskosten op hierna vermeldde wijze vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de beslissing van het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam van 25 oktober 2022;
III. verklaart het door [appellant] ingestelde administratief beroep gegrond;
IV. vernietigt de beslissing van de examencommissie van 20 juli 2022;
V. gelast dat het college van beroep voor de examens van de Hogeschool van Amsterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
735-1022
BIJLAGE
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.8b. Studieadvies propedeutische fase
1. Het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit brengt iedere student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale associate degree-opleiding of bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen of buiten de associate degree-opleiding of de bacheloropleiding. In geval van een deeltijdse associate degree-opleiding of bacheloropleiding regelt het instellingsbestuur het tijdstip waarop dat advies wordt uitgebracht.
[…]
3. Aan een advies als bedoeld in het eerste of tweede lid kan het instellingsbestuur ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld. Het instellingsbestuur kan aan de afwijzing een termijn verbinden. Het instellingsbestuur kan de afwijzing uitstrekken tot opleidingen die met de desbetreffende opleiding het propedeutisch examen gemeen hebben. Het instellingsbestuur kan van de bevoegdheid krachtens dit lid slechts gebruikmaken, indien het in de propedeutische fase van de desbetreffende opleiding zorgt voor zodanige voorzieningen dat de mogelijkheden voor goede studievoortgang zijn gewaarborgd.
[…]
Artikel 7.61. Bevoegdheid college van beroep voor de examens
[…]
3. Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingeval het beroep is gericht tegen een beslissing van een examinator, geschiedt de in de voorgaande volzin bedoelde toezending aan de desbetreffende examencommissie. Indien de examinator tegen wie het beroep is gericht, lid is van de examencommissie, neemt hij geen deel aan de beraadslaging. Het desbetreffende orgaan deelt binnen drie weken aan het college van beroep, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende stukken, mede tot welke uitkomst het beraad heeft geleid. Is een minnelijke schikking niet mogelijk gebleken, dan wordt het beroepschrift door het college in behandeling genomen.
[…]
Uitvoeringsbesluit WHW 2008
Artikel 2.1. Persoonlijke omstandigheden bij bindend studieadvies en verwijzing naar afstudeerrichting
1. De persoonlijke omstandigheden bedoeld in de artikelen 7.8b, derde lid, en 7.9, derde lid, van de wet, zijn:
a. ziekte van betrokkene,
b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis van betrokkene,
c. zwangerschap van betrokkene,
d. bijzondere familieomstandigheden,
e. het lidmaatschap, daaronder begrepen het voorzitterschap, van:
1.bij universiteiten: de universiteitsraad, faculteitsraad, het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, onderscheidenlijk artikel 9.51, tweede lid, van de wet, het bestuur van een opleiding of de opleidingscommissie, alsmede het lidmaatschap van het bestuur van een stichting die blijkens haar statuten tot doel heeft de exploitatie van voorzieningen, behorende tot de studentenvoorzieningen, dan wel van een daarmee naar het oordeel van het instellingsbestuur gelet op de taak gelijk te stellen orgaan,
2.bij hogescholen: de medezeggenschapsraad, deelraad, studentencommissie of opleidingscommissie,
f. andere in de regelingen, bedoeld in de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid, van de wet door het instellingsbestuur aan te geven omstandigheden waarin betrokkene activiteiten ontplooit in het kader van de organisatie en het bestuur van de zaken van de instelling,
g. het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel van een vergelijkbare organisatie van enige omvang, bij wie de behartiging van het algemeen maatschappelijk belang op de voorgrond staat en die daartoe daadwerkelijk activiteiten ontplooit,
h. andere in de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13 van de wet, op grond van artikel 7.13, tweede lid, onderdeel f, van de wet, vast te leggen persoonlijke omstandigheden,
i. andere dan in de onderdelen a tot en met h bedoelde persoonlijke omstandigheden die, indien zij door het instellingsbestuur niet in de beoordeling zouden worden betrokken, zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
[…]
Onderwijs- en Examenregeling bachelor FT 2021-2022
5.3 Studieadvies propedeuse einde 2e jaar van inschrijving
1. Bij opschorting wordt het studieadvies uiterlijk aan het einde van het tweede jaar van inschrijving afgegeven. Dit heeft een negatief bindend karakter indien de student, met inachtneming van haar persoonlijke omstandigheden, aan het einde van haar tweede jaar van inschrijving de propedeuse niet heeft behaald.
2. Voor het afgeven van het studieadvies in het tweede jaar geldt dezelfde procedure als bij het uitbrengen van een regulier studieadvies.
5.4 Persoonlijke omstandigheden
1. Persoonlijke omstandigheden zijn:
a. ziekte;
b. functiebeperking;
c. zwangerschap;
d. bijzondere familieomstandigheden;
e. topsport;
f. het lidmaatschap van medezeggenschapsraad, deelraad of opleidingscommissie;
g. het lidmaatschap van het bestuur van een door de HvA erkende vereniging.
2. De student moet de persoonlijke omstandigheden tijdig melden bij de studentendecaan. De studentendecaan brengt advies uit aan de examencommissie.