202200801/1/A3.
Datum uitspraak: 11 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2022 in zaak nr. 20/1400 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring als woningzoekende afgewezen.
Bij besluit van 21 februari 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. [appellant] woonde ten tijde van zijn aanvraag bij zijn moeder. Hij stelt dat hij vanwege zijn medische klachten dringend een eigen woning nodig heeft omdat hij rust nodig heeft en zijn woonsituatie hem veel onrust geeft. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het college ten grondslag gelegd een op verzoek van het college door een GGD-arts uitgebracht advies van 18 juli 2019. Daarin is vermeld dat er geen verband is tussen de medische situatie van [appellant] en zijn woonsituatie. Naar aanleiding van nieuw overgelegde informatie heeft de GGD-arts het dossier nogmaals bestudeerd. In die informatie heeft hij blijkens zijn advies van 23 september 2019 geen aanleiding gezien het eerdere advies te herzien. Het college heeft dat advies bij zijn afwijzing van de aanvraag overgenomen en heeft daarnaast geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek in stand gelaten.
Hoger beroep
2. [appellant] stelt in hoger beroep dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van een urgentieverklaring in de van toepassing zijnde Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem als bedoeld in die verordening. Dat is er volgens hem wel omdat, anders dan de rechtbank in navolging van het college heeft geoordeeld, er een relatie is tussen zijn ziekte en zijn woonsituatie. Hij heeft meerdere medische klachten, waaronder clusterhoofdpijn en heeft een rustige woonomgeving nodig, zonder huisgenoot die hem kan storen. Zijn ernstige medische situatie is daarom gerelateerd aan zijn woonsituatie. De uitspraak van de rechtbank is volgens hem op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Verder handhaaft hij zijn stellingen als eerder ingenomen in de bezwaar- en beroepsprocedure.
Beoordeling
2.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.1 en 8.1 tot en met 8.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. In de GGD-adviezen is ingegaan op de relatie tussen de medische situatie van [appellant] en zijn woonsituatie. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom de door hem overgelegde medische stukken zouden afdoen aan de GGD-adviezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college van deze adviezen mocht uitgaan en heeft dat voldoende gemotiveerd.
2.2. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.1. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2023
176-983