ECLI:NL:RVS:2023:802

Raad van State

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
202206344/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen bewaring door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 1 maart 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van vier vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hen op 29 september 2022 in bewaring had gesteld. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, hadden eerder bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, beroep ingesteld tegen deze besluiten. De rechtbank had op 31 oktober 2022 de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de vreemdelingen op 5 augustus 2022 het asielzoekerscentrum in Den Helder hadden verlaten en pas op 8 augustus 2022 weer in de opvang in Ter Apel waren opgenomen. Dit betekende dat zij meerdere dagen uit het zicht van de staatssecretaris waren geweest, wat leidde tot de conclusie dat hun rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder m, van de Vreemdelingenwet 2000 was geëindigd. De Raad oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2023, waarbij mr. B. Meijer als lid van de enkelvoudige kamer en mr. H. Vonk als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

202206344/1/V3.
Datum uitspraak: 1 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 31 oktober 2022 in zaken nrs. NL22.19625, NL22.19626, NL22.19627 en NL22.19629 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 29 september 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdelingen in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Ongeacht de reden voor het vertrek van de vreemdelingen uit het asielzoekerscentrum in Den Helder op 5 augustus 2022, blijkt uit de motivering van de maatregelen van bewaring dat zij pas op 8 augustus 2022 weer in de opvang in Ter Apel zijn opgenomen. De vreemdelingen zijn dus meerdere dagen uit het zicht van de staatssecretaris geweest. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken zijn, zodat hun rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder m, van de Vw 2000 is geëindigd.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2023
345-982