ECLI:NL:RVS:2023:782
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had eerder, op 26 augustus 2022, het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken met de algemene asielprocedure te beginnen en binnen acht weken na die aanvang een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijnen werden overschreden, met een maximum van € 7.500,00. De staatssecretaris had echter op 21 september 2022 de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, wat leidde tot het hoger beroep.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
Het besluit van de staatssecretaris van 21 september 2022, waarin werd vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom was verbeurd, werd in samenhang met de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen. De vreemdeling was het niet eens met deze vaststelling, maar de Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen bestuurlijke dwangsom was verbeurd. Het beroep tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De uiteindelijke beslissing was dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.