202200849/1/V2.
Datum uitspraak: 17 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 14 januari 2022 in zaak nr. NL21.12143 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juni 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Op 23 juli 2021 heeft de vreemdeling beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar.
Bij besluit van 11 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 11 juni 2018 door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en haar uitstel van vertrek verleend krachtens artikel 64 van de Vw 2000, met ingang van 28 mei 2019.
Bij uitspraak van 14 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A.W.A. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
Proceskosten beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
3.1. De rechtbank heeft geen uitspraak gedaan op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Dat had zij wel moeten doen. De vreemdeling heeft dat beroep immers niet ondubbelzinnig ingetrokken. De rechtbank heeft per brief van 13 augustus 2021 gevraagd of de vreemdeling het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit handhaaft, gelet op het feit dat de staatssecretaris inmiddels een reëel besluit had genomen. De vreemdeling heeft geantwoord dat haar beroep gehandhaafd blijft en dat het zich ‘richt tegen de beslissing’. Het beroep gericht tegen het reële besluit is van rechtswege ontstaan. Hieruit volgt dat het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet is ingetrokken. De rechtbank had dit beroep dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren wegens gebrek aan belang bij een beoordeling van dat beroep.
3.2. Nu niet in geschil is dat de staatssecretaris niet tijdig op het bezwaar van de vreemdeling heeft beslist, de vreemdeling vervolgens een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd en de staatssecretaris pas na het instellen van beroep niet tijdig een besluit op bezwaar heeft genomen, had de rechtbank de staatssecretaris vervolgens ook moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep niet tijdig opgekomen proceskosten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665, onder 1.2). Conclusie en hoogte proceskosten
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
III. verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2023
915