ECLI:NL:RVS:2023:765
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 januari 2023 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaarde. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, hadden in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen de vrijheidsontnemende maatregel die hen op 15 november 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank had de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en de vreemdelingen waren het niet eens met deze uitspraak, wat hen ertoe bracht om hoger beroep in te stellen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 februari 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet gericht was tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdelingen niet hadden uitgelegd waarom zij de uitspraak onjuist achtten. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. P.A. Melse, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.