202205217/1/R2 en 202205217/2/R2.
Datum uitspraak: 23 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Nuenen,
en
de raad van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening Soeterbeekseweg, kruising Blekerdijk Ruimte voor Ruimte" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting van 3 januari 2023 behandeld, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door R. Klaver en A. Teunissen, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], als partij gehoord.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling van gronden aan de Soeterbeekseweg ongenummerd. Op dit moment hebben deze gronden een agrarische bestemming met daarop deels een bouwvlak. Het plangebied is op dit moment ingericht als akkerland en ter plaatse van het bouwvlak is een oude veestal aanwezig. Het plan voorziet in de realisatie van twee ruimte-voor-ruimte-woningen.
[verzoeker] en anderen zijn omwonenden en kunnen zich niet verenigen met het plan, omdat het de waarden van het gebied en met name de straat, aantast.
Beroep
3. [verzoeker] en anderen hebben toegelicht dat de Soeterbeekseweg in het verleden is benoemd tot mooiste weg van Noord-Brabant en dat zij het daarom belangrijk vinden dat de voorziene woningen passen in de omgeving. Volgens [verzoeker] en anderen is de met het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling daarmee in strijd. Zij betogen, met verwijzing naar artikel 3.80 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en de norm van de goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening), dat de voorziene bouw van twee woningen niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Daartoe voeren zij aan dat het plangebied ligt in de groenblauwe mantel en op korte afstand van waardevolle natuur. De omgeving wordt ontwikkeld als natuurgebied en daar passen woningen niet in. Ook is het plangebied niet groot genoeg voor de realisatie van twee woningen met bijbehorende schuren. Daarnaast is geen sprake van kwaliteitswinst, gelet op het bovenstaande in combinatie met het feit dat er meer verstening komt. Ten derde past de voorziene bebouwing niet bij de overige bebouwing aan de waardevolle Soeterbeekseweg. In tegenstelling tot de overige bebouwing aan deze weg staat de voorziene bebouwing niet parallel aan de Soeterbeekseweg met de voorgevel gericht op de weg. Ook staan de schuren niet dwars op de Soeterbeekseweg en wordt er een erfensemble gecreëerd die niet aansluit bij de aanwezige lintbebouwing. Ook de nok- en goothoogte wijken af van de omringende bebouwing.
3.1. [verzoeker] en anderen wonen op ongeveer 670 m en 830 m van het plangebied en hebben geen zicht op het plangebied. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze afstand in samenhang bezien met het feit dat zij geen zicht hebben op het plan en gelet op de ruimtelijke uitstraling van het plan betekent dat zij geen feitelijke gevolgen van het plan kunnen ondervinden. De met het plan mogelijk gemaakte bouw- en gebruiksmogelijkheden kunnen de woon- en leefomgeving van bovenstaande personen niet aantasten. Dit betekent dat zij geen belanghebbenden zijn.
3.2. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
3.3. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
In overweging 7.7. van de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:606), is geoordeeld dat niet-belanghebbenden hun beroepsrecht ontlenen aan hun belang bij het behartigen van hun recht op inspraak in omgevingsrechtelijke zaken die zijn of hadden moeten worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb en waarbij zienswijzen ingediend kunnen worden door een ieder. In dit geval is sprake van een besluit dat is voorbereid met afdeling 3.4 van de Awb en heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Gelet op hetgeen staat onder 3.1, kunnen [verzoeker] en anderen hun beroepsrecht ontlenen aan hun belang bij de behartiging van hun recht op inspraak. Zij kunnen dan ook alleen opkomen voor de behartiging van hun recht op inspraak. De door [verzoeker] en anderen naar voren gebrachte beroepsgronden hebben daar echter geen betrekking op, maar op de norm van de goede ruimtelijke ordening, zoals neergelegd in artikel 3.1 van de Wro en artikel 3.80 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Deze normen strekken niet tot de bescherming van het belang waarvoor [verzoeker] en anderen in deze procedure kunnen opkomen. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden van [verzoeker] en anderen.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [verzoeker] en anderen ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Pistoor, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Pistoor
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023