ECLI:NL:RVS:2023:729

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
202107455/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden na aanhouding voor rijden onder invloed van THC

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 15 oktober 2021 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De korpschef van politie had op 19 mei 2020 de aan [bedrijf] verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden door [appellant] te laten verrichten ingetrokken. Deze intrekking was gebaseerd op de aanhouding van [appellant] op 15 januari 2020 voor rijden onder invloed van tetrahydrocanabinol (THC), waarbij een bloedonderzoek 3,6 microgram THC per liter bloed aantoonde. De korpschef beriep zich op artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (Bpbr).

De rechtbank oordeelde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat [appellant] onvoldoende betrouwbaar was om de werkzaamheden te verrichten, mede gezien eerdere aanhoudingen en de ernst van de overtredingen. Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 januari 2023, werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. I.M. Haagmans.

De Afdeling oordeelde dat de korpschef zich op basis van de beschikbare processen-verbaal en mutatierapporten redelijkerwijs op het standpunt kon stellen dat er twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van [appellant]. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de korpschef niet alleen op onherroepelijke veroordelingen kon afgaan, maar ook andere relevante feiten in zijn beoordeling mocht betrekken. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202107455/1/A3.
Datum uitspraak: 22 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Nederland van 15 oktober 2021 in zaak nr. 20/3127 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft de korpschef de aan [bedrijf] verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden door [appellant] te laten verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 29 september 2020 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. I.M. Haagmans, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is op 15 januari 2020 aangehouden in verband met rijden onder invloed van tetrahydrocanabinol (hierna: THC). Op grond van een bloedonderzoek is vastgesteld dat 3,6 microgram THC per liter bloed aanwezig was. De korpschef heeft vervolgens de voor [appellant] verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, ingetrokken op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) en paragraaf 3.3, onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (hierna: Bpbr). Daarbij heeft hij betrokken dat [appellant] op 25 januari 2018 tijdens een verkeerscontrole ook positief is getest op THC en hem een rijverbod is opgelegd. In het besluit op bezwaar heeft de korpschef dit gehandhaafd. Volgens de korpschef heeft [appellant] rechtsregels naast zich neer gelegd waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Ook zou de toestemming niet zijn verleend indien de aanhouding zich had voorgedaan op of voor het moment dat de toestemming was verleend. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Beoordeling
2.       Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] te kennen gegeven dat zijn betoog over de uitnodiging per fax voor de zitting van de rechtbank niet als beroepsgrond is bedoeld. De Afdeling zal hier dan ook niet op ingaan.
Betrouwbaarheid
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef hem ten onrechte onbetrouwbaar heeft geacht. Hij was wel degelijk betrouwbaar, zo volgt ook uit de positieve werkgeversverklaring. Daarnaast is onvoldoende meegewogen dat gelet op de pleegdatum van 15 januari 2020 er geen reden meer was om de toestemming in te trekken.
3.1.    Uit paragraaf 3.3., onder b, van de Bpbr volgt dat de korpschef in zijn oordeel of de betrokkene voldoende betrouwbaar is naast rechterlijke uitspraken of veroordelingen ook andere bekende en relevante feiten mag betrekken. Uit paragraaf 3.3., onder b, van de Bpbr volgt ook dat tegen de betrokkene opgemaakte processen-verbaal of dag- en mutatierapporten ertoe kunnen leiden dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar wordt geacht. Daarbij is van belang of tegen de betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat. Een bestuursorgaan mag, onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheid om een besluit zorgvuldig voor te bereiden, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze bevindingen eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven.
3.2.    Zoals de korpschef in het besluit van 29 september 2020 heeft vermeld, heeft hij de toestemming op grond van paragraaf 3.3., onder b, van de Bpbr ingetrokken. De korpschef heeft aan het besluit processen-verbaal en mutatierapporten van de aanhouding van 15 januari 2020 en twee mutatierapporten van de aanhouding van 25 januari 2018 ten grondslag gelegd. [appellant] heeft de inhoud van de mutatierapporten en processen-verbaal niet betwist. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de korpschef op grond van deze stukken [appellant] onvoldoende betrouwbaar kon achten. Er bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat de korpschef [appellant] betrouwbaar moest achten op grond van de door hem overgelegde werkgeversverklaring van 26 juni 2020, omdat deze verklaring slechts enkele maanden na de aanhouding is gegeven.
3.3.    Het betoog slaagt niet.
Strafzaak
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat het vonnis van de politierechter van 9 juli 2021 niet onherroepelijk is. De politierechter heeft besloten tot strafvermindering en [appellant] heeft hoger beroep tegen die uitspraak ingediend.
4.1.    Uit paragraaf 3.3, onder b, van de Bpbr volgt dat de korpschef zich voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van [appellant] niet alleen op onherroepelijke veroordelingen kan baseren. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, kon de korpschef zich op grond van de processen-verbaal en mutatierapporten rondom de aanhoudingen van 25 januari 2018 en 15 januari 2020 redelijkerwijs op het standpunt stellen dat twijfels zijn ontstaan over de betrouwbaarheid van [appellant]. Dat ook een niet onherroepelijke veroordeling en strafvermindering hebben plaatsgevonden, betekent niet dat de korpschef de processen-verbaal en mutatierapporten niet ten grondslag mocht leggen aan zijn besluit de toestemming in te trekken. Voor zover [appellant] van mening is dat door ontwikkelingen in zijn strafzaak of recente persoonlijke omstandigheden hij voldoende betrouwbaar moet worden geacht, kunnen deze nieuwe omstandigheden bij een nieuwe aanvraag voor toestemming door de korpschef worden meegewogen.
4.2.    Het betoog slaagt niet.
5.       De overige gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023
373-1013