ECLI:NL:RVS:2023:727
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen besluit staatssecretaris over verblijfsvergunning asiel en bestuurlijke dwangsom
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 18 oktober 2022. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 7 juni 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd. Echter, de staatssecretaris had daarbij niet vastgesteld of de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom had verbeurd. Op 11 augustus 2022 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat er geen bestuurlijke dwangsom was verbeurd. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdeling tegen deze besluiten ongegrond.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Nijland, heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022.
De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2023.