ECLI:NL:RVS:2023:695
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling, mede namens haar minderjarige kind, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig een besluit had genomen op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen en hem een dwangsom opgelegd van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,00.
In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2023 door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.