ECLI:NL:RVS:2023:680

Raad van State

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
202207118/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 17 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De vreemdeling was op 18 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 7 december 2022 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de vreemdeling een rechtsvraag oproept die nader onderzoek vereist. Voorlopig oordeelt de voorzieningenrechter dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven. Gezien artikel 5 van het EVRM en de omstandigheden van de zaak, weegt het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris bij voortduring van de bewaring.

Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak op te heffen. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden, en de rechtmatigheid van de bewaring en eventuele schadevergoeding zullen in de bodemprocedure worden beoordeeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.

Uitspraak

202207118/2/V3.
Datum uitspraak: 17 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 december 2022 in zaak nr. NL22.21549 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 7 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De eerste grief van de vreemdeling roept een rechtsvraag op waarnaar de Afdeling nader onderzoek moet doen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is daarbij niet aannemelijk dat de uitspraak van de rechtbank in stand zal blijven.
2.       In het licht van artikel 5 van het EVRM en gelet op de stand van zaken in deze zaak, komt aan het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de maatregel meer gewicht toe dan aan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter heft de maatregel daarom met ingang van vandaag op.
3.       De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Over de rechtmatigheid van de bewaring en eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de maatregel van bewaring met ingang van vandaag wordt opgeheven.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2023
47-967