ECLI:NL:RVS:2023:678
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en niet tijdig nemen van besluit
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 5 juli 2022 het beroep gegrond verklaarde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak met de EDT-procedure te starten en een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd tot een maximum van € 7.500,00 voor het overschrijden van deze termijn. De staatssecretaris had op 6 januari 2023 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling hoger beroep aantekende.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
Het besluit van de staatssecretaris van 6 januari 2023 wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding. De vreemdeling heeft beroepsgronden ingediend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die niet alleen betrekking hebben op de bestuurlijke dwangsom. De Afdeling heeft daarom besloten om de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep naar de rechtbank te verwijzen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.