ECLI:NL:RVS:2023:678

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
202204576/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en niet tijdig nemen van besluit

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 5 juli 2022 het beroep gegrond verklaarde tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak met de EDT-procedure te starten en een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd tot een maximum van € 7.500,00 voor het overschrijden van deze termijn. De staatssecretaris had op 6 januari 2023 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarop de vreemdeling hoger beroep aantekende.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.

Het besluit van de staatssecretaris van 6 januari 2023 wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van het geding. De vreemdeling heeft beroepsgronden ingediend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die niet alleen betrekking hebben op de bestuurlijke dwangsom. De Afdeling heeft daarom besloten om de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep naar de rechtbank te verwijzen. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202204576/1/V3.
Datum uitspraak: 21 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 5 juli 2022 in zaak nr. NL22.9207 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 5 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak met de EDT-procedure aan te vangen en binnen één week na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend te maken, bepaald dat hij aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 moet betalen voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00 en het verzoek om vaststelling van een bestuurlijke dwangsom afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door
mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
De vreemdeling en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
Het hoger beroep
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
Het besluit van 6 januari 2023
2.       Het besluit van 6 januari 2023 wordt, gelet op artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Bij dit besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling afgewezen. De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden ingediend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die niet alleen gaan over de vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De Afdeling zal de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep daarom, krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verwijzen.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het beroep wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       verwijst het beroep tegen het besluit van 6 januari 2023, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2023
47-1020