ECLI:NL:RVS:2023:673

Raad van State

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
202106709/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, die stelt Eritrese nationaliteit te hebben, had eerder een aanvraag ingediend om bij haar echtgenoot, die een verblijfsvergunning asiel heeft, te kunnen verblijven. De eerste aanvraag werd in 2017 afgewezen omdat de vreemdeling haar identiteit en de familierelatie niet aannemelijk kon maken. In de opvolgende aanvraag, die in 2020 werd ingediend, heeft de staatssecretaris deze opnieuw afgewezen, ditmaal omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren aangedragen die de afwijzing konden rechtvaardigen.

De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd. De vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door haar advocaat. In het hoger beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de overgelegde documenten, waaronder een originele religieuze huwelijksakte en een bewonerspas, wel degelijk nieuw bewijs vormen dat haar identiteit kan onderbouwen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechters oordeelden dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld en dat de overgelegde documenten in samenhang met eerdere documenten wel degelijk relevant zijn voor de beoordeling van de identiteit van de vreemdeling. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij hij rekening moet houden met de nieuwe documenten en de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

202106709/1/V1.
Datum uitspraak: 21 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2021 in zaak nr. NL21.8013 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 11 mei 1996. Zij beoogt verblijf bij referent, haar gestelde echtgenoot, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De staatssecretaris heeft de eerste aanvraag tot verlening van een mvv om referent na te reizen bij in rechte onaantastbaar besluit van 1 februari 2017 afgewezen, omdat de vreemdeling haar identiteit en de gestelde familierelatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt. In die procedure heeft zij de volgende documenten overgelegd: een kopie van een Ethiopische mobiliteitspas en vertalingen van WhatsApp-berichten tussen haar en referent.
1.1.    In deze procedure heeft de staatssecretaris de opvolgende aanvraag afgewezen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit, omdat de vreemdeling volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. De vreemdeling heeft de volgende documenten voor het eerst in deze procedure overgelegd: een originele religieuze huwelijksakte, een kopie van een bewonerspas en een kopie van de religieuze doopakte van haar zoon.
2.       De staatssecretaris kan een opvolgende aanvraag krachtens artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afwijzen onder verwijzing naar een eerder afwijzend besluit als een vreemdeling geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) heeft aangevoerd.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de onder 1.1 genoemde documenten geen nova zijn en dat hij de aanvraag terecht heeft afgewezen krachtens artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
Hoger beroep van de vreemdeling
4.       De vreemdeling voert in de enige grief terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag ten onrechte heeft afgewezen krachtens artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. De vreemdeling wijst er namelijk terecht op dat alleen al de originele religieuze huwelijksakte en de kopie van de bewonerspas nova zijn, omdat deze samen feitelijk en relevant nieuw zijn. Deze documenten kunnen bijdragen aan het aannemelijk maken van haar identiteit.
4.1.    De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat Bureau Documenten geen oordeel heeft kunnen geven over de authenticiteit van de religieuze huwelijksakte en dat de vreemdeling niet heeft betwist dat de gegevens die op dit document staan, zijn gebaseerd op haar eigen verklaringen. Verder heeft de rechtbank er terecht op gewezen dat de kopie van de bewonerspas geen foto van de vreemdeling bevat, dat de vreemdeling dit document heeft aangeleverd terwijl zij al enige tijd niet meer in Eritrea verblijft, en dat zij in de eerste procedure meerdere malen heeft verklaard dat zij niet aan een bewonerspas kon komen. De rechtbank is er echter aan voorbijgegaan dat de staatssecretaris in die omstandigheden ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de religieuze huwelijksakte en de kopie van de bewonerspas aan te merken als nova. Die omstandigheden nemen namelijk niet weg dat op deze documenten persoonsgegevens staan die met elkaar overeenkomen, de originele huwelijksakte ook een foto bevat, en Bureau Documenten de originele huwelijksakte niet vals heeft bevonden.
4.2.    De grief slaagt.
Wat betekent het oordeel van de Afdeling voor het vervolg van deze procedure?
5.       Uit het slagen van de grief volgt dat de staatssecretaris de opvolgende aanvraag ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Hij moet een nieuw besluit op bezwaar nemen om dat alsnog te doen. Daarbij moet hij uitgaan van wet- en regelgeving die gelden en de feiten die zich voordoen op dat moment. Daarom zal hij zijn beoordeling moeten maken volgens het beoordelingskader zoals dat volgt uit de dan geldende regelgeving en beleid, in aanmerking genomen de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, en die beoordeling moeten baseren op alle tot dan toe door de vreemdeling overgelegde documenten en afgelegde verklaringen.
5.1.    Dat betekent dat de staatssecretaris moet beoordelen of de voor het eerst in deze nareisprocedure overgelegde documenten, genoemd onder 1.1, in samenhang bezien met de in de eerdere nareisprocedure overgelegde documenten, de identiteit van de vreemdeling aannemelijk maken. De staatssecretaris zal hierbij rekening moeten houden met wat volgt uit de uitspraak van 26 januari 2022, onder 6.2 en 6.3, te weten dat ARRA-documenten niet louter op basis van eigen verklaringen van een vreemdeling worden opgesteld. Ook moet hij beoordelen of de vreemdeling het voordeel van de twijfel verdient én of hij mede gelet daarop in het kader van de bewijswaarde van documenten niet langer aan haar tegenwerpt dat zij volgens hem ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 april 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2021 in zaak nr. NL21.8013;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 30 april 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 451,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2023
938