202206630/1/V3.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 24 oktober 2022 in zaak nr. NL22.16931 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, zonder daarbij vast te stellen dat hij aan de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
Bij uitspraak van 24 oktober 2022 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 4 oktober 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Op 27 oktober 2022 heeft de vreemdeling bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 4 oktober 2022. Op 21 november 2022 heeft hij zijn beroepsgronden aangevuld. Dit beroepschrift en de aanvullende beroepsgronden heeft de griffier van de rechtbank op 1 december 2022 ter behandeling aan de Afdeling doorgezonden om te worden toegevoegd aan de al lopende hogerberoepsprocedure.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352, onder 5 tot en met 5.5 en onder 9.1 en 9.2, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel, het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen. 1.2. Wat de vreemdeling in het beroepschrift van 27 oktober 2022 en in de aanvullende beroepsgronden heeft aangevoerd over de ingangsdatum van de bij besluit van 4 oktober 2022 verleende verblijfsvergunning, had hij in de procedure die leidde tot de rechtbankuitspraak van 24 oktober 2022 naar voren kunnen en moeten brengen. Mede gelet op artikel 85 van de Vw 2000 komt de Afdeling dus niet toe aan een beoordeling daarvan.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
644