202205679/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 augustus 2022 in zaak nrs. 20/5673, 20/5674 en 20/5675 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluiten van 28 mei 2020 heeft de raad drie toevoegingen beëindigd.
Bij besluiten van 17 september 2020 heeft de raad de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 augustus 2022 heeft de rechtbank de daartegen door [appellant] ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 februari 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De besluiten van 28 mei 2020, die het begin van deze procedure vormen, houden in dat toevoegingen afgegeven aan de advocaat van [appellant] worden beëindigd. Dat is gebeurd op verzoek van de advocaat die van mening was dat tussen hem en [appellant] sprake was van een vertrouwensbreuk. De rechtbank heeft de beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk naar zijn beroepen heeft gekeken. De rechtbank heeft dit gedaan, omdat er naar haar oordeel geen gronden van beroep zijn ingediend. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat [appellant] meerdere keren in de gelegenheid is gesteld alsnog de gronden in te dienen, maar dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
2. [appellant] is het hier niet mee eens en is daarom bij de Afdeling in hoger beroep gekomen.
Het hoger beroep en de beoordeling daarvan
Wel of geen gronden?
3. [appellant] geeft aan dat hij wel gronden heeft aangevoerd, maar dat de rechtbank zich, zonder naar de ingebrachte stukken te kijken, van de zaken heeft willen afmaken.
3.1. De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) die in deze zaak van toepassing zijn, luiden:
Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
[…]
d. de gronden van het bezwaar of beroep."
Artikel 6:6: "Het bezwaar of beroep kan niet‑ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of […] mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
3.2. De rechtbank heeft [appellant] op 2 november 2020 om zijn beroepsgronden gevraagd. Op 14 juni 2021 is dit verzoek herhaald. Daarna heeft de rechtbank op 22 maart 2022 op zitting met hem besproken wat bedoeld wordt met "gronden" en hem opnieuw de gelegenheid gegeven gronden in te dienen. Uit de door [appellant] in reactie hierop ingediende stukken blijkt duidelijk dat hij het met de besluiten van de raad niet eens is, maar de rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit niet blijkt waarom hij het er niet mee eens is. De rechtbank heeft zijn beroepen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.3. Het betoog slaagt niet.
De ondertekening van de uitspraak
4. [appellant] heeft op zitting nog aangegeven dat hij het vreemd vindt dat de rechter de uitspraak niet heeft ondertekend.
4.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de uitspraak zou moeten worden vernietigd omdat deze niet door de rechter is ondertekend, slaagt zijn betoog niet. Gelet op artikel 8:77, derde lid, eerste volzin, gelezen in verbinding met artikel 8:11, tweede lid, van de Awb, wordt de uitspraak, als de zaak in behandeling is genomen door een enkelvoudige kamer, ondertekend door het lid van de enkelvoudige kamer en de griffier. Indien het lid van de enkelvoudige kamer of de griffier verhinderd is de uitspraak te ondertekenen, dient dit ingevolge artikel 8:77, derde lid, tweede volzin, gelezen in verbinding met artikel 8:11, tweede lid, van de Awb, in de uitspraak te worden vermeld. Overeenkomstig deze bepaling is in de uitspraak vermeld dat de rechter buiten staat was te tekenen.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. Dit betekent dat [appellant] geen gelijk krijgt. De Afdeling komt, net als de rechtbank, niet toe aan een beoordeling van de juistheid van de besluiten van de raad.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
480