202203927/1/R4.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Arnhem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 februari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 1 februari 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 140,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 27 mei 2022 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 26 januari 2023. [appellante] en het college zijn niet verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een afvalzak die op 1 februari 2022 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer op de Grevelingen in Arnhem.
In de afvalzak zijn poststukken aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante].
2. [appellante] betwist niet dat zij de aangetroffen afvalzak verkeerd heeft aangeboden. Volgens [appellante] zaten de containers vol en was zij niet de enige die haar huisvuil naast de containers had geplaatst. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening heeft gebracht. Zij stelt dat zij regelmatig melding heeft gemaakt van volle containers. [appellante] geeft verder aan dat zij geen geld heeft om de kosten te vergoeden.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Doordat [appellante] de afvalzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De omstandigheid dat er veel afval rondom de containers lag, ontsloeg [appellante] niet van haar verplichting om de afvalzak op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container. Verder betekenen de door [appellante] gestelde omstandigheden dat de container vol zat en dat zij regelmatig melding heeft gemaakt van volle containers niet dat het afval in strijd met de daarvoor geldende regels ter inzameling mag worden aangeboden. Als een inzamelvoorziening vol is, is het de verantwoordelijkheid van [appellante] om haar afval op juiste wijze aan te bieden. Deze procedure gaat niet over de vraag of de containers vaak genoeg worden geleegd.
Dat [appellante] het bedrag dat het college in rekening heeft gebracht niet kan betalen, is evenmin een omstandigheid op grond waarvan de kosten voor het verwijderen van de afvalzak niet voor haar rekening zouden moeten komen. In het besluit van 27 mei 2022 is vermeld dat [appellante], indien zij het bedrag niet ineens kan betalen, het college kan verzoeken om een betalingsregeling te treffen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023