ECLI:NL:RVS:2023:582

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
202102872/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening voorschot kindgebonden budget en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen over het kindgebonden budget werd behandeld. De Belastingdienst/Toeslagen had op 7 juni 2019 het voorschot kindgebonden budget voor [appellant] over het toeslagjaar 2018 herzien naar € 607,00 en het te veel betaalde voorschot van € 2.326,00 teruggevorderd. Dit besluit volgde op een eerdere vaststelling van het voorschot op 21 maart 2018 van € 2.933,00, waarbij de ALO-toeslag was meegenomen. De Belastingdienst/Toeslagen had [partner] als toeslagpartner van [appellant] aangemerkt, wat leidde tot de herziening van het voorschot.

De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 23 december 2019 ongegrond en het beroep tegen het besluit van 14 februari 2020 niet-ontvankelijk. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen recht had op de ALO-toeslag, omdat zijn echtgenote in 2018 geen verblijfsvergunning had en niet op zijn adres stond ingeschreven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 17 januari 2023.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellant] geen recht had op de ALO-toeslag, omdat hij niet feitelijk alleenstaand was en zijn echtgenote in 2018 bij hem verbleef. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202102872/1/A2.
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 maart 2021 in zaak nr. 20/564 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget voor [appellant] over het toeslagjaar 2018 herzien naar € 607,00. De dienst heeft het te veel betaalde voorschot kindgebonden budget van € 2.326,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 23 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 februari 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het kindgebonden budget voor [appellant] over toeslagjaar 2018 definitief vastgesteld op € 958,00.
Bij uitspraak van 23 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 23 december 2019 ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 14 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 januari 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 21 maart 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen bepaald dat het voorschot kindgebonden budget voor [appellant] over 2018 € 2.933 wordt. De dienst heeft hierbij vermeld dat het kindgebonden budget verhoogd is met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders (hierna: de ALO-toeslag).
2.       Bij het besluit van 7 juni 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget voor [appellant] over 2018 herzien naar € 607,00. Anders dan bij het besluit van 21 maart 2018, heeft de dienst [partner] als de toeslagpartner van [appellant] aangemerkt. Onder verwijzing naar het besluit van 7 juni 2019, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij brief van 6 juni 2019 aan [appellant] medegedeeld dat hij het te veel uitbetaalde voorschot kindgebonden budget ter hoogte van € 2.326,00 moet terugbetalen.
3.       [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene vaststelling van het voorschot en tegen de terugvordering. Hij heeft aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de voorschotten kindgebonden budget voor 2018, ten onrechte geen ALO-toeslag aan hem heeft toegekend. [appellant] heeft aangevoerd dat hij wel gehuwd is met [partner], maar dat zij geen aanspraak kon maken op kinderbijslag of toeslagen. Dat kon niet omdat zij in 2018 nog geen rechtmatig verblijf had en zij niet ingeschreven kon worden op zijn adres. [partner] is immers geen verzekerde ouder in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: de AKW), zoals bepaald in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op het kindgebonden budget (hierna: de Wkgb), aldus [appellant].
4.       Bij het besluit van 23 december 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. De dienst heeft in dit besluit toegelicht dat [partner] volgens de wet de toeslagpartner is van [appellant] omdat zij per 5 februari 2011 getrouwd zijn. Het maakt dan niet uit of zij op hetzelfde adres staan ingeschreven, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
[appellant] heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
5.       Voordat de rechtbank het beroep van [appellant] op een zitting heeft behandeld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij het besluit van 14 februari 2020 het kindgebonden budget voor [appellant], op basis van zijn geregistreerde inkomen over 2018, opnieuw berekend en definitief vastgesteld op € 958,00.
Bij brief van 19 maart 2020 heeft [appellant] de rechtbank verzocht om zijn beroep tegen het besluit van 23 december 2019 te behandelen als mede gericht tegen het besluit van 14 februari 2020.
Wettelijk kader
6.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aangevallen uitspraak
7.       De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 14 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft hiertoe overwogen dat tegen zowel de voorschotbeschikking als de definitieve berekening van de toeslag, bezwaar en beroep openstaat. Volgens de rechtbank is gesteld noch gebleken dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 14 februari 2020. Het besluit kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
8.       De rechtbank heeft over het beroep tegen het besluit van 23 december 2019 als volgt overwogen. Gelet op artikel 1 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), is deze wet van toepassing op het kindgebonden budget. Op grond van artikel 2, zesde lid, van de Wkgb heeft de ouder die geen partner heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget, oftewel de ALO-toeslag. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Awir is de partner van een belanghebbende degene die op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) als partner wordt aangemerkt. Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder a, van de Awr wordt de echtgenote als partner aangemerkt. De rechtbank heeft verder overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] en [partner] op 5 februari 2011 zijn getrouwd en dat zij ook in 2018 gehuwd waren. Voor het berekeningsjaar 2018 moet [partner] daarom als toeslagpartner van [appellant] worden aangemerkt. Dat [appellant] en zijn echtgenote niet op hetzelfde adres zijn ingeschreven, is daarbij volgens de rechtbank niet van belang. Evenmin is van belang of de echtgenote van [appellant] in 2018 verzekerde was in de zin van de AKW, omdat [appellant] zelf als aanvrager van en belanghebbende bij het kindgebonden budget wordt aangemerkt, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en beoordeling
9.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat de rechtbank zijn beroep tegen het besluit van 14 februari 2020 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat dit een besluit is als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte zijn echtgenote als zijn toeslagpartner heeft aangemerkt, met als gevolg dat hij geen aanspraak maakt op de ALO-toeslag. De echtgenote van [appellant] had in 2018 geen verblijfsvergunning en zij stond nog niet ingeschreven op het woonadres van [appellant]. Mede daardoor was zij ook niet verzekerd in de zin van de AKW.
9.1.    De hierboven weergegeven gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 en 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
10.     [appellant] stelt zich verder op het standpunt dat met artikel 3 van de Awir in samenhang gelezen met artikel 5a van de Awr, bij personen die niet op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregistratie personen, een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen gehuwde en ongehuwde partners. Volgens [appellant] is de wettelijke regeling rigide en heeft de toepassing hiervan een disproportionele uitwerking. De Belastingdienst/Toeslagen had anders moeten besluiten vanwege bijzondere omstandigheden. [appellant] voert hiertoe aan dat hij in 2017 of 2018 aan de Belastingdienst/Toeslagen te kennen heeft gegeven dat hij gehuwd is, maar dat de dienst hierin op dat moment geen aanleiding heeft gezien te besluiten dat hij geen aanspraak heeft op de ALO-toeslag. [appellant] wijst er verder op dat hij in 2018 kostwinner was en dat zijn vrouw geen inkomsten had. Zij kon destijds ook niet werken, omdat zij nog geen verblijfsvergunning had. Volgens [appellant] heeft hij daarom voor 2018 recht op de ALO-toeslag, waarvoor hem ook voorschotten zijn verstrekt. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellant].
10.1.  De Afdeling overweegt dat, gelet op artikel 16, vijfde en zesde lid, van de Awir, de Belastingdienst/Toeslagen een voorschot kan herzien en dat dit kan leiden tot een terug te vorderen bedrag. Dat [appellant] in 2018, en mogelijk daarvoor, bij de Belastingdienst/Toeslagen heeft gemeld dat hij getrouwd is, betekent niet dat de dienst de hoogte van het voorschot kindgebonden budget voor 2018 later niet alsnog mocht herzien. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat hij recht heeft op de ALO-toeslag omdat hij in 2018 feitelijk een alleenstaande ouder was, slaagt dit betoog niet. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat zijn echtgenote feitelijk het grootste gedeelte van de tijd bij hem was en voor de kinderen zorgde. Daarmee was hij niet feitelijk alleenstaand. Dat hij kostwinner was, maakt zijn situatie niet bijzonder en leidt niet tot een ander oordeel. Als al sprake is van een onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde partners had dit voor hem daarom geen gevolgen. Voor zover [appellant] een beroep heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel, slaagt dit ook niet. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd geen omstandigheden die van belang zijn bij een dergelijk beroep. Dit leidt daarom ook niet tot een ander oordeel.
Slotsom
11.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
12.     De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
735-994
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 5a
1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
[…]
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 1. Toepassingsgebied
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
2. In afwijking van het eerste lid is deze wet op inkomensafhankelijke regelingen die vóór 1 januari 2006 van kracht zijn, slechts van toepassing voor zover dit in de desbetreffende inkomensafhankelijke regeling is bepaald.
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 3. Partner
1. Partner van de belanghebbende is degene die ingevolge artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als partner wordt aangemerkt. Artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing.
[…]
Artikel 16. Voorschot op tegemoetkoming
[…]
5. De Belastingdienst/Toeslagen kan het voorschot herzien, met dien verstande dat het voorschot daarbij niet kan worden verlaagd indien op het tijdstip van de herziening ten minste vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar.
6. Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
[…]
Wet op het kindgebonden budget
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
c. ouder: de verzekerde in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet;
[…]
Artikel 2
[…]
6. De ouder die geen partner heeft, heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget van € 3.101,00.
[…]