ECLI:NL:RVS:2023:559

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
202201710/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en indirect refoulement van Syrische vreemdeling

Op 13 februari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 14 februari 2022 niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag had op 15 maart 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de overwegingen van de Raad van State werd ingegaan op de grief van de vreemdeling, die stelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat haar overdracht aan Denemarken zou leiden tot indirect refoulement. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zij een risico liep op indirect refoulement, aangezien zij in Denemarken in het verleden een afgeleide verblijfsvergunning had en haar huidige situatie niet voldoende onderbouwd was. De enkele vermelding van een echtscheidingsprocedure met haar echtgenoot was niet genoeg om aan te nemen dat haar verblijfsvergunning in Denemarken niet herbeoordeeld zou kunnen worden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 13 februari 2023.

Uitspraak

202201710/1/V3.
Datum uitspraak: 13 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­-Hertogenbosch, van 15 maart 2022 in zaak nr. NL22.2437 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 15 maart 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat haar overdracht aan Denemarken tot indirect refoulement zal leiden. Over het risico op indirect refoulement bij overdracht van Syrische vreemdelingen aan Denemarken heeft de Afdeling op 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 t/m 9.3) uitspraak gedaan. Die uitspraak is echter niet van toepassing op de situatie van de vreemdeling. De vreemdeling was in Denemarken namelijk in het bezit van een afgeleide verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot. Nadat zij in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, is die verblijfsvergunning van rechtswege vervallen. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verblijfsvergunning van haar echtgenoot zal worden herbeoordeeld of ingetrokken. Daarom is het niet aannemelijk dat zij niet nogmaals in het bezit kan komen van een afgeleide verblijfsvergunning. De enkele verklaring dat zij op dit moment in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld met haar echtgenoot, is daarvoor onvoldoende. Door het voorgaande en de omstandigheid dat zij zelf geen asielaanvraag in Denemarken heeft ingediend, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat zij een risico loopt op indirect refoulement bij overdracht aan Denemarken.
1.1.    De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023
47-985