ECLI:NL:RVS:2023:550

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
202207116/1/R1 en 202207116/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vernietiging besluit college van burgemeester en wethouders van Goes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Goes tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2022. De rechtbank had het besluit van het college van 20 juli 2021 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen. Het college verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat op het hoger beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak.

De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Tevens heeft de voorzieningenrechter het beroep van de wederpartij ongegrond verklaard en het verzoek van het college afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak.

De voorzieningenrechter heeft verder uiteengezet dat de bekendmaking van besluiten aan belanghebbenden moet geschieden volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval was het bezwaarschrift van de wederpartij te laat ingediend, waardoor de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De voorzieningenrechter heeft de zaak dus in het voordeel van het college van burgemeester en wethouders van Goes beslist.

Uitspraak

202207116/1/R1 en 202207116/2/R1.
Datum uitspraak: 9 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Goes,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 22 november 2022 in zaak nr. 21/3713 in het geding tussen:
[wederpartij],
en
het college.
Openbare zitting gehouden op 9 februari 2023 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter
griffier: mr. J.J. den Broeder
jurist: mr. C.R. van Zuilekom
Verschenen:
College van burgemeester en wethouders van Goes, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse en A. van der Toren;
[wederpartij];
[partij].
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 22 november 2022 van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant, waarbij het besluit van het college van 20 juli 2021 is vernietigd en het college is opgedragen om een nieuw besluit te nemen.
Het college heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat op zijn hoger beroep is beslist.
In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West-­Brabant van 22 november 2022 in zaak nr. 21/3713;
III.      verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek af.
Redenen voor dit oordeel
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Het besluit waarbij omgevingsvergunning is verleend, is gedateerd op 3 mei 2021. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bekendmaking daarvan op de website van de gemeente Goes volgt dat het besluit op diezelfde datum aan de aanvrager is verzonden en daarmee op de in artikel 6:8, eerste lid, in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Omdat 3 mei 2021 viel op een maandag, is de bezwaartermijn aangevangen op dinsdag 4 mei 2021 en geëindigd op maandag 14 juni 2021. Omdat er geen twijfel over bestaat dat [wederpartij] zijn bezwaarschrift niet vóór 15 juni 2021 heeft ingediend, staat vast dat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de bezwaartermijn. Niet is gebleken van redenen op grond waarvan de overschrijding van de termijn verschoonbaar moet worden geacht.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het college het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
w.g. Venema
voorzieningenrechter
w.g. Den Broeder
griffier
187-974