202300154/2/A3.
Datum uitspraak: 10 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
de burgemeester van Schiedam,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2022 in zaak nr. 21/3941 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Schiedam,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft de burgemeester de aanvraag van [wederpartij] om een exploitatie-, drank- en horecawet- en aanwezigheidsvergunning voor het [horecabedrijf] in het pand [locatie] in Schiedam, afgewezen.
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 28 juli 2022 heeft de rechtbank de burgemeester in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek te herstellen.
Bij brief van 13 september 2022 heeft de burgemeester de onderbouwing van het besluit van 7 juni 2021 aangevuld.
Bij uitspraak van 7 december 2022 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 7 juni 2021 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, met uitzondering van dat deel dat ziet op de dwangsom niet-tijdig beslissen, en de burgemeester opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] te beslissen door het besluit van 15 mei 2020 te herroepen en de gevraagde vergunningen alsnog te verlenen. De tussenuitspraak en de einduitspraak zijn aangehecht.
Tegen de tussenuitspraak en de einduitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld. De burgemeester heeft de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2023, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en mr. N. Fokke, advocaten te Zoetermeer, en [wederpartij], bijgestaan door mr. B. Çiçek, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. De burgemeester heeft de door [wederpartij] gevraagde vergunningen voor de exploitatie van [horecabedrijf] geweigerd. De weigering is in bezwaar gehandhaafd. De weigering is gebaseerd op een vermoeden van schijnbeheer (artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en horecawet, hierna: Dhw), slecht levensgedrag (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dhw en artikel 2.28a, eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid, aanhef en onder d, van de Apv) en valsheid in geschrifte (artikel 3, zesde lid, van de Wet Bibob).
De uitspraken van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn voor de conclusie dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn. Er is dan ook geen grond om de vergunningen op grond van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dhw te weigeren. Voor [wederpartij] geldt dat hij naast zeven anderen als leidinggevende geregistreerd was op het moment van de misstanden in 2017 bij een ander horecabedrijf. Volgens de rechtbank vindt de stelling van de burgemeester dat [wederpartij] betrokken was bij de omstandigheden die hebben geleid tot sluiting van dat horecabedrijf, onvoldoende steun in de stukken. Gelet hierop en op het tijdsverloop tussen de incidenten uit 2017 en de aanvraag van [wederpartij] van 12 februari 2020, heeft de burgemeester de weigering wegens het niet voldoen aan de eis dat [wederpartij] niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is, ook in het licht van de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1493 onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vindt het ook niet aannemelijk dat [wederpartij] het oogmerk heeft gehad om de burgemeester te misleiden door het Bibob-formulier niet juist in te vullen. De burgemeester heeft de weigering daarom evenmin kunnen baseren op valsheid in geschrifte. Het geconstateerde motiveringsgebrek over het levensgedrag is volgens de rechtbank te herstellen. Met de tussenuitspraak is de burgemeester hiertoe in de gelegenheid gesteld. Met de door de burgemeester ingediende aanvullende motivering is het motiveringsgebrek volgens de rechtbank evenwel niet hersteld. Verzoek
4. Het verzoek van de burgemeester strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de uitspraak van de rechtbank wordt geschorst voor zover deze de opdracht aan de burgemeester inhoudt om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen door het besluit van 15 mei 2020 te herroepen en de gevraagde vergunningen alsnog te verlenen. De burgemeester stelt meer tijd nodig te hebben om een nieuw besluit te nemen. De burgemeester heeft alsnog een Bibob-advies gevraagd bij het Landelijk Bureau Bibob. De uitkomsten van het onderzoek wil de burgemeester bij een nieuw besluit betrekken. Door het onjuist invullen van het Bibob-formulier door [wederpartij] heeft de burgemeester eerder geen advies gevraagd. De vergunning werd immers reeds op deze grond geweigerd en dit maakte nader onderzoek overbodig. De burgemeester wijst er verder op dat de eigenaar van het pand [locatie] een omgevingsvergunning heeft aangevraagd om het pand [locatie] naar twee zelfstandige woonruimten om te zetten. Deze vergunning is op 22 juli 2022 verleend en de bouwwerkzaamheden zijn inmiddels ook gestart. Het is daarmee zeer onwaarschijnlijk dat de heer [wederpartij] gebruik zou kunnen maken van de vergunningen als de burgemeester onverkort toepassing zou geven aan de opdracht van de rechtbank.
Beoordeling verzoek
5. Een inhoudelijke beoordeling van de standpunten van partijen in hoger beroep vergt nader onderzoek, waartoe deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. Beoordeling daarvan zal in de bodemprocedure dienen plaats te vinden. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van de burgemeester een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.
6. De burgemeester heeft een verklaring gegeven waarom hij niet eerder een advies heeft gevraagd aan het Landelijk Bureau Bibob. Omdat aan de weigering van de vergunningen meerdere weigeringsgronden ten grondslag zijn gelegd, bestond voor de burgemeester eerder namelijk geen reden om een Bibob-advies te vragen. Zoals de burgemeester ter zitting nader heeft toegelicht, is inmiddels een Bibob-advies aangevraagd en heeft het Landelijk Bureau Bibob de burgemeester bericht dat hem uiterlijk op 14 maart 2023 een advies wordt aangeboden met een mogelijke verlenging met vier weken. De uitkomst van dit advies wil de burgemeester bij het door hem in opdracht van de rechtbank nieuw te nemen besluit betrekken. Daartegenover staat het belang van [wederpartij] bij het verkrijgen van de door hem gevraagde vergunningen. Ter zitting is echter komen vast te staan dat [wederpartij] bij het verkrijgen van de vergunningen hiervan geen gebruik kan maken. De vergunningen zijn persoons- en locatiegebonden en het pand [locatie] is niet langer beschikbaar. [wederpartij] heeft het destijds afgesloten huurcontract voor het pand opgezegd. Daarmee heeft hij geen zeggenschap over het gebruik van het pand en thans geen mogelijkheid om het eetcafé in het pand te exploiteren. Ook de inschrijving als [horecabedrijf] bij de Kamer van Koophandel heeft hij ongedaan gemaakt. Eventuele andere plannen van [wederpartij] om in Schiedam een eetcafé te starten zijn niet concreet. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment het belang van de burgemeester om het Bibob-advies af te wachten groter is dan het belang van [wederpartij] om nu al vergunningen te verkrijgen waarvan hij geen gebruik kan maken. Hiermee wordt niet vooruitgelopen op de uitkomst van het Bibob-advies.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor toewijzing van de gevraagde voorziening tot twee weken na het ontvangen van het Bibob-advies.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze de opdracht aan de burgemeester inhoudt om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen door het besluit van 15 mei 2020 te herroepen en de gevraagde vergunningen alsnog te verlenen, wordt geschorst tot 2 weken na de ontvangst door de burgemeester van het Bibob-advies;
III. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan de burgemeester van Schiedam het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 548,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2023
597