ECLI:NL:RVS:2023:536
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 28 oktober 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling afgewezen voor zover het ging om het vaststellen van een bestuurlijke dwangsom, maar had het beroep voor het overige gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit en droeg de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om uiterlijk op 5 december 2022 een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling te nemen. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag moest betalen voor elke dag dat hij de termijn overschreed, tot een maximum van € 7.500,00.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling beoordeeld. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. De Afdeling bevestigde dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 9 februari 2023.