ECLI:NL:RVS:2023:532
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 8 november 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard voor zover het ging om het vaststellen van een bestuurlijke dwangsom, maar gegrond verklaard voor het overige. De rechtbank vernietigde het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit en droeg de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen zestien weken een nieuw besluit op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te nemen. Tevens werd de staatssecretaris opgedragen een dwangsom van € 100,00 per dag te betalen voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, tot een maximum van € 7.500,00.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het niet tijdig nemen van een besluit niet als een besluit heeft aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 9 februari 2023.