ECLI:NL:RVS:2023:4837

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
202305676/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging inschrijving en melding voortgangsnorm aan de IND door het college van bestuur van de Universiteit Leiden

In deze zaak heeft het college van bestuur (CvB) van de Universiteit Leiden op 20 september 2021 aan de appellant, een Nigeriaanse student, meegedeeld dat het de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) zou informeren dat hij in het studiejaar 2020-2021 de voortgangsnorm niet had behaald. De appellant was ingeschreven voor de masteropleiding International Relations, maar zijn inschrijving werd per 31 augustus 2021 beëindigd. Het CvB verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze beslissingen ongegrond op 22 augustus 2023, waarna de appellant beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 december 2023 behandeld. De appellant was bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De Afdeling oordeelde dat het CvB terecht de mededeling aan de IND had gedaan, hoewel dit als voorbarig werd beschouwd, omdat de examencommissie van de opleiding nog geen uitspraak had gedaan over de studievoortgang van de appellant. De bezwaaradviescommissie had echter vastgesteld dat de examencommissie bevoegd was om te bepalen of de appellant voldoende studievoortgang had geboekt, rekening houdend met persoonlijke omstandigheden.

De Afdeling concludeerde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat zijn studiebelastbaarheid nihil was en dat het CvB geen dwangsom had verbeurd. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en het CvB hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukte de verantwoordelijkheden van zowel het CvB als de examencommissie in het kader van de Wet Modern Migratiebeleid en de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.

Uitspraak

202305676/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Universiteit Leiden (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 september 2021 heeft het CvB aan [appellant] medegedeeld dat het de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) zal informeren dat hij in het studiejaar 2020-2021 de voortgangsnorm niet heeft behaald en dat daarvoor geen verschonende omstandigheden kunnen worden gevonden.
Bij beslissing van 7 december 2021 heeft het CvB de inschrijving van [appellant] voor de masteropleiding International Relations aan de Universiteit Leiden per 31 augustus 2021 definitief beëindigd.
Bij beslissing van 22 augustus 2023 heeft het CvB het door [appellant] tegen de beslissingen van 20 september 2021 en 7 december 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.F. Wassenaar, advocaat te Rotterdam, en drs. J.E. Hynd, tolk, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. F.M.Y. Coladarci, vergezeld door ing. M.S. in het Veld, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.       [appellant] heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking studie. [appellant] was onder meer in de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 augustus 2021 ingeschreven als student voor de masteropleiding International Relations aan de Universiteit Leiden.
3.       Bij de beslissing van 20 september 2021 heeft het CvB aan [appellant] medegedeeld dat het de IND zal informeren dat hij in het studiejaar 2020-2021 de voortgangsnorm niet heeft behaald. Bij de beslissing van 7 december 2021 heeft het CvB de inschrijving van [appellant] voor de masteropleiding International Relations aan de Universiteit Leiden per 31 augustus 2021 definitief beëindigd. Het CvB heeft bij de beslissing van 22 augustus 2023 de beslissingen van 20 september 2021 en 7 december 2021, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (hierna: de bezwaaradviescommissie) en met overneming van de aanvulling van de motivering zoals in dat advies is weergegeven, gehandhaafd.
De bezwaaradviescommissie heeft in haar advies gesteld dat het weliswaar de bevoegdheid van het CvB is om de studievoortgang van een student te melden aan de IND, maar dat de examencommissie van de opleiding waarvoor een student is ingeschreven bevoegd is om vast te stellen of een student, rekening houdend met eventuele persoonlijke omstandigheden, voldoende studievoortgang heeft geboekt om aan de eisen van de Wet Modern Migratiebeleid (hierna: de Wet MoMi) te voldoen. Omdat de examencommissie van de masteropleiding International Relations (hierna: de examencommissie) ten tijde van de beslissingen van 20 september 2021 en 7 december 2021 de studievoortgang van [appellant] nog niet had vastgesteld, bestond op dat moment geen grond voor het doen van de mededeling aan de IND en het beëindigen van de inschrijving. De examencommissie heeft zich nadien evenwel op het standpunt gesteld dat de hinderverklaring het volledig ontbreken van studieresultaten niet kan rechtvaardigheden. Het college van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden (hierna: het CBE) heeft het administratief beroep van [appellant], voor zover het tegen dit standpunt is gericht, bij beslissing van 3 augustus 2023 ongegrond verklaard. Gelet hierop heeft het CvB terecht, zij het wat voorbarig, de mededeling aan de IND gedaan en de inschrijving beëindigd, aldus de bezwaaradviescommissie.
4.       [appellant] heeft op 1 september 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing van het CvB van 22 augustus 2023. De gemachtigde van [appellant] heeft de gronden van zijn beroep niet in het beroepschrift opgenomen en heeft in zijn beroepschrift verzocht een termijn te stellen voor aanvulling van de gronden. Op 2 oktober 2023 heeft hij de gronden van zijn beroep aangevuld. Daarbij heeft hij gesteld dat de gronden mede op de beslissing van het CBE van 3 augustus 2023 zien. Op de zitting is aan de orde geweest of [appellant] mede beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het CBE en of hij dit tijdig heeft gedaan. Het CBE heeft daarover desgevraagd een reactie gegeven en het CBE is uitgenodigd om op de zitting van 13 december 2023 te verschijnen. De Afdeling is, mede op basis van wat op de zitting is besproken, van oordeel dat het beroep zoals beschreven in het beroepschrift van [appellant] van 1 september 2023 uitsluitend is gericht tegen de beslissing van het CvB van 22 augustus 2023. De omvang van het beroep kan na afloop van de beroepstermijn niet meer worden uitgebreid. De door [appellant] aangevoerde gronden hebben geen betrekking op de beslissing van het CvB. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan daarom niet tot een gegrond beroep leiden.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het CvB hoeft geen proceskosten te vergoeden.
7.       De Afdeling merkt naar aanleiding van de gronden van het beroep ten overvloede het volgende op.
8.       Voor zover de gronden van het beroep zijn gericht tegen het standpunt van het CBE over de studievoortgang van [appellant] overweegt de Afdeling als volgt. Op grond van artikel 6.5 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs is sprake van voldoende studievoortgang als minimaal 50% van de nominale studielast voor dat deel van het studiejaar is behaald. Daarbij moet rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt. Of sprake is van dergelijke omstandigheden wordt vastgesteld door een studentendecaan, die daartoe een hinderverklaring afgeeft. Niet in geschil is dat [appellant] in het studiejaar 2020-2021 geen enkel studiepunt heeft behaald. De enige wijze waarop [appellant] met recht kan stellen dat hij voldoende studievoortgang heeft geboekt, is dus door aannemelijk te maken dat zijn studiebelastbaarheid in het betreffende studiejaar als gevolg van de door hem gestelde persoonlijke omstandigheden nihil was. De Afdeling is van oordeel dat het CBE zich op basis van de door [appellant] overgelegde medische verklaringen op het standpunt heeft mogen stellen dat de studiebelastbaarheid van [appellant] in die periode niet nihil was.
9.       Voor zover [appellant] betoogt dat het CBE ten onrechte geen besluit over de verbeurde dwangsom heeft genomen overweegt de Afdeling als volgt. Het nemen van een besluit door een examencommissie over de studievoortgang van een internationale student in het kader van de Wet MoMi is niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van die wet. Dit maakt dat geen dwangsom kan worden verbeurd.
10.     Voor zover [appellant] betoogt dat het CvB ten onrechte geen besluit heeft genomen op zijn verzoek om uitschrijving met terugwerkende kracht van 1 februari 2021 tot en met 31 augustus 2021 en op het verzoek om volledige restitutie van het betaalde collegegeld over deze periode, overweegt de Afdeling als volgt. Het al dan niet uitblijven van een beslissing op een verzoek om restitutie van collegegeld ligt in deze procedure niet voor. Het CvB heeft in het verweerschrift toegelicht hoe [appellant] hiertoe een verzoek kan indienen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
809
BIJLAGE
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.87a, eerste lid, aanhef en onder b
De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die is verleend onder een beperking verband houdend met studie, kan in ieder geval op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet worden afgewezen, indien de houder daarvan niet overeenkomstig bij ministeriële regeling vastgestelde normen voldoende studievoortgang boekt.
Regeling normering studievoortgang vanwege verblijfsvergunning in verband met studie
Artikel 1
De norm voor voldoende studievoortgang, als bedoeld in artikel 3.87a, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, is de norm zoals vastgelegd in artikel 5.5 (nu: 6.5) van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.
Gedragscode internationale student hoger onderwijs
Artikel 6.5
De instelling stelt na afloop van ieder studiejaar de studievoortgang vast van de verblijfsvergunningplichtige student met uitzondering van de uitwisselingsstudent. Er is sprake van voldoende studievoortgang als 50% (of meer) van de nominale studielast voor dat (deel van het) studiejaar is behaald. Voor het voorbereidend onderwijs en de premaster geldt dat de verblijfsvergunningplichtige student deze succesvol dient af te ronden.
Bij onvoldoende studievoortgang stelt de instelling de oorzaak hiervan vast, bijvoorbeeld door een studievoortganggesprek met een studieadviseur. De instelling beoordeelt, op basis van de door student overlegde bewijsstukken, of er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 7.51 WHW alsmede artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit WHW, ten gevolge waarvan de student onvoldoende studievoortgang heeft geboekt.
Artikel 6.6
Indien blijkt dat de verblijfsvergunningplichtige student onvoldoende studiepunten heeft behaald wordt de verblijfsvergunningplichtige student binnen een maand afgemeld bij de IND. Wanneer de instelling vaststelt dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden zoals in het artikel 6.5 is omschreven, kan de instelling beslissen de afmelding bij de IND achterwege te laten. Voor de student in het voorbereidend onderwijs of in de premaster geldt deze mogelijkheid tot het achterwege laten van de afmelding bij de IND niet.
Dezelfde persoonlijke omstandigheid mag per referentperiode slechts éénmalig worden toegepast om afmelding bij de IND achterwege te laten. Er worden afspraken met de internationale student gemaakt en vastgelegd om te voorkomen dat de student verdere vertraging oploopt en om te zorgen dat de student de voortgang boekt die noodzakelijk is om af te studeren. De instelling registreert deze situatie en het feit er geen afmelding bij de IND heeft plaatsgevonden in het dossier van de verblijfsvergunningplichtige student.
Zodra de instelling constateert dat de inschrijving aan de instelling door een verblijfsvergunningplichtige student is beëindigd, wordt dit gemeld bij de IND.