ECLI:NL:RVS:2023:4836

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
202304269/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing deelname scriptiewerkgroep door examencommissie Universiteit van Amsterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 27 december 2023 uitspraak gedaan over het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van haar verzoek om ontheffing van de verplichting om haar bachelorscriptie Geschiedenis binnen een werkgroep te schrijven. Het college van beroep voor de examens (CBE) van de Universiteit van Amsterdam had eerder op 21 februari 2023 het verzoek van [appellant] afgewezen, waarna zij administratief beroep aantekende. Het CBE verklaarde dit beroep ongegrond op 15 juni 2023. De Afdeling heeft de zaak op 23 november 2023 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het CBE vertegenwoordigd waren.

De achtergrond van de zaak is dat [appellant] in 2010 haar doctoraaldiploma Nederlands Recht heeft behaald en in 2011 is begonnen aan de bacheloropleiding Geschiedenis aan de UvA. Vanwege financiële redenen verzocht zij om als extraneus ingeschreven te worden, wat inhoudt dat zij geen onderwijs volgt maar wel tentamens en examens mag afleggen. De examencommissie had eerder besloten dat [appellant] ontheven werd van deelname aan een scriptiewerkgroep, maar na een onvoldoende beoordeling van haar scriptie, werd haar verzoek om ontheffing opnieuw afgewezen. De examencommissie oordeelde dat deelname aan een werkgroep essentieel is voor een succesvolle afronding van de bacheloropleiding.

De Afdeling oordeelde dat het CBE zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aard van het onderwijs zich verzet tegen inschrijving als extraneus. De Afdeling concludeerde dat de examencommissie geen uitzondering hoefde te maken voor [appellant] en dat haar financiële situatie geen reden was om van de regels af te wijken. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304269/1/A2.
Datum uitspraak: 27 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
en
het college van beroep voor de examens (hierna: CBE) van de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2023 heeft de examencommissie van de Faculteit der Geesteswetenschappen van de UvA het verzoek van [appellant] om te worden ontheven van de verplichting haar bachelorscriptie Geschiedenis binnen een werkgroep te schrijven, afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2023 heeft het CBE het door [appellant] hiertegen gemaakte administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2023, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. D.L.M. van der Zande, zijn verschenen.
De zaak is gevoegd ter zitting behandeld met de zaken nrs. 202304265/1/A2 en 202304266/1/A2, waar [appellant] en het college van bestuur van de UvA, vertegenwoordigd door mr. M.J. Wijnen-Verhoek, zijn verschenen.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Inleiding en geschil
1.       [appellant] heeft op 30 augustus 2010 haar doctoraaldiploma Nederlands Recht aan de UvA behaald. Op 1 februari 2011 is zij aan die universiteit in deeltijd begonnen aan de bacheloropleiding Geschiedenis.
Voor het volgen van deze opleiding is [appellant] collegegeld verschuldigd. Als een student al eerder een diploma heeft behaald, is deze voor een volgende opleiding niet het wettelijk collegegeld, maar het hogere instellingscollegegeld verschuldigd.
2.       Om haar bachelordiploma Geschiedenis te behalen hoeft [appellant] alleen nog een voldoende te halen voor haar bachelorscriptie. Omdat zij het instellingscollegegeld niet kan betalen, heeft zij het college van bestuur verzocht haar voor het studiejaar 2021-2022 in te schrijven als extraneus. Dat houdt in dat zij voor vakken van de opleiding wel tentamens en examens mag afleggen, maar geen onderwijs mag volgen. [appellant] is daarvoor examengeld ter hoogte van het wettelijk collegegeld verschuldigd.
Voor de bachelorscriptie van de opleiding Geschiedenis is er vanaf het studiejaar 2021-2022 sprake van onderwijs in de vorm van scriptiewerkgroepen. Dat is neergelegd in het door de examencommissie vastgestelde Reglement Bachelorscriptie Geschiedenis (hierna: scriptiereglement). Bij besluit van 27 augustus 2021 heeft de examencommissie [appellant] ontheven van de verplichting om deel te nemen aan een scriptiewerkgroep. Hierdoor was het voor haar mogelijk om zelfstandig een scriptie te schrijven als extraneus.
3.       De scriptie die [appellant] op 1 september 2022 heeft ingeleverd, is beoordeeld met het cijfer 3. Omdat dat cijfer lager is dan een 4,5 komt zij volgens het scriptiereglement niet in aanmerking voor een herkansing.
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft het CBE het administratief beroep tegen de beoordeling ongegrond verklaard. Het door [appellant] daartegen ingestelde beroep is door de Afdeling bij uitspraak van 6 april 2023 in zaak nr. 202301409/2/A2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij dat beroep te laat had ingesteld. Bij uitspraak van 11 juli 2023 in zaak nr. 202301409/3/A2 heeft de Afdeling het daartegen gedane verzet ongegrond verklaard. Dit betekent dat het geschil over de beoordeling is beëindigd en dat de beoordeling vaststaat. De gronden die [appellant] in deze zaak heeft aangevoerd over de beoordeling, zal de Afdeling niet behandelen.
4.       Deze uitspraak gaat uitsluitend over de afwijzing van het verzoek om ontheffing te verlenen van de verplichting om deel te nemen aan een scriptiewerkgroep. De Afdeling heeft vandaag ook uitspraak gedaan in de zaken nrs. 202304265/1/A2 en 202304266/1/A2 over de afwijzing van verzoeken van [appellant] om haar voor het studiejaar 2022-2023 (tussentijds) in te schrijven als deeltijdstudent of extraneus en de afwijzing van haar verzoeken om inschrijving tegen betaling van een tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld.
5.       De examencommissie heeft het verzoek om ontheffing te verlenen van de verplichting om deel te nemen aan een scriptiewerkgroep afgewezen, gelet op de lage beoordeling van de zelfstandig geschreven scriptie. De examencommissie acht deelname aan een scriptiewerkgroep onontkoombaar voor een mogelijk succesvolle afronding van de bacheloropleiding.
Volgens het CBE is dit besluit in overeenstemming met de regels die de examencommissie voor de bachelorscriptie Geschiedenis heeft vastgesteld. Die regels zijn op zichzelf niet onredelijk en ook in het geval van [appellant] hoefde de examencommissie daarop geen uitzondering te maken, aldus het CBE.
Wettelijk kader
6.       De bepalingen 2, 12 en 13 uit het scriptiereglement luiden als volgt:
2. De Bachelorscriptie wordt geschreven binnen een werkgroep. Deze scriptiewerkgroepen worden zowel in het eerste als in het tweede semester gegeven.
12. De student heeft, binnen de structuur van de scriptiewerkgroep, recht op scriptiebegeleiding gedurende het semester waarin de werkgroep wordt gegeven.
13. De student moet voldoen aan de opdrachten die tijdens de werkgroep worden verstrekt. Wanneer deze opdrachten niet worden ingeleverd, of met een NAV worden afgesloten, dan dient de student in het volgende semester een nieuwe werkgroep te volgen, waar de student een scriptie over een ander onderwerp schrijft.
Beroepsgronden en beoordeling daarvan
7.       De Afdeling heeft in de uitspraak in de zaken nrs. 202304265/1/A2 en 202304266/1/A2 geoordeeld over de weigering om [appellant] per 1 februari 2023 als extraneus in te schrijven. In die uitspraak staat dat inschrijving als extraneus op grond van artikel 7.37 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) uitsluitend open staat, indien naar het oordeel van het instellingsbestuur de aard of het belang van het onderwijs zich daartegen niet verzet. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat het college van bestuur zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aard van het onderwijs voor het vak Bachelorscriptie zich verzet tegen een inschrijving als extraneus. Het betoog van [appellant] dat het opnemen van een onderwijsplicht in het scriptiereglement in strijd is met artikel 7.36 van de WHW, waarin volgens haar aan eenieder met een geschikte vooropleiding het recht is toegekend om als extraneus te worden ingeschreven, slaagt daarom niet.
8.       Ook het betoog van [appellant] dat de ontheffing die zij in het studiejaar 2021-2022 van de examencommissie heeft gekregen nog steeds geldt, slaagt niet. In het besluit van 27 augustus 2021 is weliswaar vermeld dat studenten die al met een scriptie zijn begonnen worden vrijgesteld van deelname aan een scriptiewerkgroep, maar het scriptietraject van [appellant] is afgesloten met de beoordeling van haar scriptie. Zij moest daarom een nieuwe ontheffing aanvragen.
9.       [appellant] betoogt ten slotte dat die aanvraag ten onrechte is afgewezen. De stellingname van de examencommissie dat zij zonder begeleiding geen deugdelijke scriptie kan schrijven, getuigt van willekeur en vooringenomenheid jegens haar, aldus [appellant].
9.1.    In artikel 2 van het scriptiereglement is de hoofdregel voor het vak Bachelorscriptie neergelegd, namelijk dat de scriptie wordt geschreven binnen een scriptiewerkgroep. Het gaat daarbij niet alleen om een aanwezigheidsplicht, maar om onderwijs met daadwerkelijke begeleiding bij de vorm en inhoud van de scriptie door middel van opdrachten die moeten worden ingeleverd. Deze hoofdregel geldt voor alle studenten die het vak Bachelorscriptie volgen, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat sprake is van willekeur of vooringenomenheid jegens [appellant]. Het CBE heeft zich verder op het standpunt mogen stellen dat [appellant] geen omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de examencommissie in haar geval (nogmaals) van deze hoofdregel had moeten afwijken. Daarbij heeft het in aanmerking mogen nemen dat zij het eerste scriptietraject met een onvoldoende heeft afgesloten.
Dat [appellant] financieel niet in staat is het instellingscollegegeld te betalen, is geen omstandigheid die in dit kader moest worden meegewogen. Haar bezwaren tegen de hoogte van het collegegeld kan zij aanvoeren in een procedure tegen een besluit over dat collegegeld, wat zij ook heeft gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Eindoordeel
10.     Het beroep is ongegrond.
11.     Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023
611