11.1.Niet in geschil is dat de oppervlakte van de woning groter is dan de in artikel 3.2.2 van de planregels opgenomen maximale oppervlakte en dat ook niet wordt voldaan aan de eerst genoemde voorwaarde in artikel 3.3.1 van de planregels van het bestemmingsplan. Om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan is een afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo dan ook noodzakelijk. De Afdeling overweegt dat het college de voorwaarden opgenomen in artikel 3.3.1 heeft aangehaald, maar daar uiteindelijk geen belang aan heeft toegekend omdat het college met gebruikmaking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo de omgevingsvergunning heeft verleend. Dit betekent dat artikel 3.3.1 van de planregels, anders dan [appellant] betoogt, dan ook niet is toegepast en de rechtbank terecht geen grond heeft gezien voor het oordeel dat het besluit van 4 augustus 2022 in zoverre voor vernietiging in aanmerking zou komen.
12. [ appellant] verwijst in het hoger beroepschrift voor het overige naar de eerder in zijn zienswijze en beroep aangevoerde gronden en verzoekt deze als herhaald en ingelast te beschouwen. Op deze gronden is de rechtbank in de aangevallen uitspraak ingegaan. [appellant] heeft in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hiervoor is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Reeds hierom kan dit niet leiden tot een gegrond hoger beroep.
De nadere besluiten van 4 april en 8 juni 2023
13. Bij het herstelbesluit van 4 april 2023 heeft het college aan [bedrijf] opnieuw een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. Bij het besluit heeft het college twee welstandsadviezen van 19 september 2022 en 14 maart 2023 gevoegd. In deze adviezen heeft de welstandscommissie een gemotiveerd positief advies afgegeven. Verder heeft het college in het herstelbesluit voorschriften en een tekening opgenomen waarin volgens hem geborgd wordt dat het hemelwater van de nieuwe woning in de bodem wordt geïnfiltreerd. Tot slot heeft het college zich in het herstelbesluit op het standpunt gesteld dat de berging van de woning niet hoeft te worden meegerekend bij het bepalen van de inhoud en de oppervlakte van de woning en een tekening toegevoegd waarop dit bouwkundig is aangegeven. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Bij besluit van 8 juni 2023 heeft het college wederom een omgevingsvergunning verleend aan [bedrijf]. In dit besluit is de oppervlakte van de woning van 171 m2 na herberekening veranderd in circa 174 m2 de inhoud van de woning is van 675 m3 na herberekening veranderd in circa 731 m3 en de hoogte van het bijgebouw is van 5,57 m na nameting op de tekening vergund op circa 5,40 m.
Met het besluit van 8 juni 2023 is erkend, zoals ook is bevestigd door het college ter zitting van de Afdeling, dat aan het besluit van 4 april 2023 een gebrek kleefde. Om die reden zal het beroep van [appellant] gericht tegen het besluit van 4 april 2023 gegrond worden verklaard en komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal hieronder de beroepsgronden gericht tegen het besluit van 8 juni 2023 bespreken.
14. In het welstandsadvies van 19 september 2022 heeft de welstandscommissie toegelicht dat de algemene criteria in hoofdstuk 3 van De Welstandsnota van de gemeente Winterswijk (hierna: de Welstandsnota) gelden voor bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn. Volgens de welstandscommissie is dat echter niet nodig voor deze omgevingsvergunning, omdat het hier een gebruikelijke situatie betreft.
15. [ appellant] betoogt dat het college het welstandsadvies niet aan het besluit ten grondslag heeft kunnen leggen omdat de welstandscommissie zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gebieds- en objectgerichte welstandscriteria toereikend zouden zijn. Daarom dient in dit geval paragraaf 3.1 als kwaliteitskader gebruikt te worden, aldus [appellant].
Volgens [appellant] is de uitstraling van de woning aanzienlijk gewijzigd doordat de deur tussen de bijkeuken en het overige deel van de woning wordt dichtgezet, er een houten gevel aan de voorzijde geplaatst wordt en de scheidingsmuur tussen de overkapping en de garage verdwijnt. Dit kan volgens hem niet als een kleine aanpassing worden beschouwd.
Ook betoogt [appellant] dat de welstandscommissie in het welstandsadvies van 19 september 2022 ten onrechte stelt dat aansluiting wordt gevonden bij het bedrijfsmatige verleden van het erf. Volgens [appellant] is de beeldkwaliteit dusdanig onvoldoende dat hergebruik met verwijzing naar het bedrijfsmatig verleden niet betekent dat het pand over voldoende beeldkwaliteit beschikt. Tot slot betoogt [appellant] dat het college gelet op de aangevallen uitspraak ten onrechte tekst uit het advies van de welstandscommissie van 15 november 2016 heeft aangehaald omdat de eerder geconstateerde gebreken nog steeds aan het advies kleven.