ECLI:NL:RVS:2023:4782

Raad van State

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
202206220/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzageverzoek AIVD-gegevens door appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 september 2022, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ongegrond werd verklaard. Het oorspronkelijke verzoek van [appellant] om inzage in gegevens die de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) over hem heeft, werd gedeeltelijk toegewezen. De minister verstrekte een inzagedossier met bewerkte fotokopieën van niet-actuele gegevens en toelichtingsformulieren, maar weigerde inzage in actuele gegevens en persoonsgegevens van derden. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat er meer niet-actuele gegevens over hem bij de AIVD waren dan al verstrekt.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank zich ten onrechte heeft beperkt tot het inzagerecht op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en dat er onredelijke gevolgen zijn voor hem en zijn familie. Hij stelt dat er meer gegevens over hem bij de AIVD aanwezig zijn dan hem zijn verstrekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister niet alle relevante documenten heeft verstrekt. De Afdeling oordeelt dat de werkwijze van de minister niet in overeenstemming is met de Wiv 2017, omdat deze geen ruimte biedt voor het niet verstrekken van documenten die de verzoeker al in zijn bezit heeft. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en bepaalt dat de minister inzage moet verlenen in de e-mailberichten die [appellant] aan de minister heeft gezonden.

Uitspraak

202206220/1/A3.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 september 2022 in zaak nr. 21/3940 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2021 heeft de minister het verzoek van [appellant] om kennisneming van de bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) over hem aanwezige gegevens gedeeltelijk toegewezen.
Bij besluit van 17 mei 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), verleend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2023, waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Linden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 19 mei 2020 heeft [appellant] een verzoek ingediend op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (hierna: Wiv 2017) om inzage in de gegevens die op hem betrekking hebben. De minister heeft in zijn besluit op dit verzoek een inzagedossier verstrekt, bestaande uit 322 bewerkte fotokopieën van niet-actuele gegevens over [appellant] en 92 toelichtingsformulieren. Op de toelichtingsformulieren heeft de minister toegelicht waarom delen van teksten onleesbaar zijn gemaakt. Het verzoek van [appellant] is door de minister afgewezen, voor zover het actuele gegevens betreft, persoonsgegevens van derden of gegevens die zicht geven op een actuele werkwijze of bronnen van de AIVD. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt en, na ongegrondverklaring daarvan, beroep ingesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer niet-actuele gegevens over hem bij de AIVD zijn dan al aan hem zijn verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister voldoende gemotiveerd dat op elke redelijkerwijs mogelijke wijze in het archief is gezocht. De enkele stelling van [appellant] dat de minister over meer gegevens beschikt, is onvoldoende.
Hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zich in haar beoordeling ten onrechte alleen tot het inzagerecht op grond van de Wiv 2017 heeft beperkt. Hiermee is zij voorbij gegaan aan de onredelijke gevolgen die het besluit op bezwaar voor hem en zijn familie heeft. Die gevolgen hangen samen met een jeugdzorgzaak over zijn dochter, zijn medisch verleden en zijn studieverloop aan de Universiteit Leiden. Deze zaken kenmerken zich door teveel toevalligheden, belangenverstrengelingen, een causaal verband tussen bepaalde gebeurtenissen, inbreuken op grond- en/of mensenrechten en strafbare feiten. Volgens [appellant] is er sprake van een onrechtmatige overheidsdaad, waardoor het nodig is dat hij volledige inzage krijgt in de gegevens die op hem betrekking hebben. Dit zou voor de minister aanleiding moeten zijn om van zijn beleid af te wijken, aldus [appellant].
4.       Ook betoogt [appellant] dat hij, anders dan overwogen door de rechtbank, aannemelijk heeft gemaakt dat er meer gegevens over hem bij de AIVD aanwezig zijn, dan tot nu toe aan hem zijn verstrekt.
Beoordeling van het hoger beroep
Zijn de feiten en omstandigheden voldoende meegewogen?
5.       In het belang van de nationale veiligheid moeten de gegevens waar de AIVD over beschikt in beginsel geheim blijven. Daar worden alleen uitzonderingen op gemaakt in een beperkt aantal bij wet geregelde gevallen. In hoofdstuk 5 van de Wiv 2017 is het recht op kennisneming van gegevens verwerkt door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geregeld. Daarin is onder meer bepaald wie een inzageverzoek mag doen, van welke gegevens kennis mag worden genomen en welke weigeringsgronden en beperkingen er zijn. Op grond van artikel 74 van de Wiv 2017 mag kennisneming van gegevens verwerkt door of ten behoeve van de AIVD, uitsluitend overeenkomstig deze regeling plaatsvinden. Dit betekent dat de minister geen ruimte heeft om in bepaalde gevallen een uitzondering te maken en meer gegevens te verstrekken dan op grond van de Wiv 2017 is toegestaan. De rechtbank heeft dan ook terecht de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden buiten beschouwing gelaten, omdat zij niet meegewogen mochten worden bij het besluit van de minister op het inzageverzoek.
5.1     Het betoog slaagt niet.
Heeft de minister alle gegevens verstrekt?
6.       [appellant] stelt zich op het standpunt dat er meer documenten moeten zijn dan hij in reactie op zijn inzageverzoek heeft gekregen. De minister betwist dit. Wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat bepaalde gegevens niet of niet meer onder hem berusten en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, die gegevens toch onder het bestuursorgaan berusten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:176).
6.1     Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er meer documenten moeten zijn dan aan hem zijn verstrekt, voert [appellant] aan dat in het inzagedossier een aantal stukken ontbreekt dat zich bij de AIVD zou moeten bevinden. Het gaat om de beslissing van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (hierna: CTIVD) van 6 februari 2020 op zijn klacht, de brief van de Europese Commissie naar aanleiding van zijn klacht van 15 maart 2019 en de brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 14 mei 2020. Deze documenten had [appellant] als bijlage bij zijn inzageverzoek naar de minister gestuurd. Ook ontbreken in het inzagedossier e-mailberichten die [appellant] naar de minister heeft gestuurd. Op 8 maart 2018 kreeg hij inzage in ongeveer 50 documenten, waaronder een screenshot van een computerscherm waarop een opsomming te zien was van de e-mailberichten die hij naar de minister had gestuurd. Hieruit blijkt volgens [appellant] dat deze e-mailberichten aanwezig zijn bij de AIVD en dat er dus meer documenten zijn dan hij heeft gekregen. In aanvulling hierop verwijst [appellant], in een nader stuk dat hij bij de Afdeling heeft ingediend, naar documenten die zich in een eerder aan hem verstrekt inzagedossier van de AIVD bevonden en waaruit volgens hem blijkt dat er veel onderzoeken naar zijn persoon hebben plaatsgevonden. Het gaat om een melding van de Korps Landelijke Politiediensten (hierna: KLPD) van 6 januari 2006 en een verslag van een afstemmingsoverleg van de Eenheid Bewaking en Beveiliging van 27 juni 2006.
6.2     De Afdeling heeft kennis genomen van het dossier met daarin de documenten die vallen onder de reikwijdte van het inzageverzoek van [appellant]. Hieruit komt naar voren dat de minister bij het beoordelen van het verzoek van [appellant] een andere werkwijze heeft gehanteerd dan gebruikelijk. Deze werkwijze houdt in dat de documenten die in het kader van eerdere inzageverzoeken aan [appellant] zijn verstrekt of die anderszins worden geacht reeds in zijn bezit te zijn, niet aan hem zijn verstrekt. De documenten waar het om gaat zijn in het dossier dat de Afdeling heeft ingezien voorzien van het stempel ‘IBBG’ (in bezit betrokkene geacht). Naast de stukken betreffende de bestuursrechtelijke procedures die [appellant] heeft gevoerd bij de rechtbank en de Afdeling, betreft het e-mailberichten die [appellant] naar de minister heeft gezonden over diverse zaken. De minister heeft toegelicht dat voor deze werkwijze is gekozen, omdat [appellant] al 20 jaar aan het procederen is met een specifiek doel. Dit doel is om documenten te krijgen waarmee hij aangifte kan doen zodat hij de veiligheid van zijn familie kan garanderen.
6.3     Naar het oordeel van de Afdeling biedt de Wiv 2017 geen ruimte voor de werkwijze die de minister heeft gehanteerd. Zoals blijkt uit de tekst van artikel 76 van de Wiv 2017, vallen onder het verzoek alle persoonsgegevens betreffende de verzoeker die door de AIVD zijn verwerkt. Het doel van het verzoek en het belang van de verzoeker bij het krijgen van inzage in de documenten, behoren niet te worden meegewogen bij het besluit over het verlenen van inzage. Voor het bepalen van de reikwijdte van het verzoek is uitsluitend van belang welke persoonsgegevens er zijn verwerkt door de betreffende gegevensverwerker en of de verzoeker zelf enige beperking aanbrengt in zijn verzoek. Indien onduidelijk is of de verzoeker een beperking heeft willen aanbrengen, is het van belang hierover duidelijkheid te verkrijgen door het na te vragen. Het feit dat de verzoeker bepaalde documenten vermoedelijk al in het bezit heeft, is op zichzelf geen reden deze niet in het inzagedossier op te nemen. Dit geldt ook voor documenten die van de verzoeker afkomstig zijn. Wel biedt de Wiv 2017 ruimte om te volstaan met het verstrekken van persoonsgegevens uit de desbetreffende documenten. In de documenten over de eerdere bestuursrechtelijke procedures die [appellant] heeft gevoerd en de e-mailberichten die hij heeft verzonden en die de AIVD heeft opgeslagen, zijn persoonsgegevens opgenomen die de AIVD over de betrokkene (heeft) verwerkt en die daarom onder artikel 76 van de Wiv 2017 vallen.
6.4     De werkwijze van de minister heeft ertoe geleid dat in het inzagedossier dat [appellant] heeft ontvangen, documenten ontbreken waarin inzage geboden had moeten worden. Dit is bovendien niet met hem afgestemd of aan hem gecommuniceerd. Het gaat hierbij in ieder geval om de e-mailberichten die [appellant] naar de minister heeft gezonden, met de bijlagen bij die berichten. In zoverre slaagt het betoog.
6.5     In zijn bezwaarschrift heeft [appellant] uitgelegd dat zijn inzageverzoek niet ziet op de documenten die ten behoeve van de inzageverzoeken, bezwaarprocedures en beroepsprocedures in de periode 2010 tot en met 2021 door de betrokken partijen zijn ingebracht en/of overgelegd. Omdat deze beperking pas in bezwaar is aangebracht, leidt het ertoe dat de minister niet alsnog inzage behoefde te verlenen in die stukken bij het besluit op bezwaar. Verder acht de Afdeling het op basis van het dossier dat zij heeft ingezien niet aannemelijk dat er, buiten de documenten die zijn voorzien van het stempel ‘IBBG’, documenten in het inzagedossier ontbreken. De aanwijzingen die [appellant] benoemt in het nadere stuk van 1 augustus 2023 maken dit niet anders. Uit de niet verstrekte inhoud van de twee betreffende documenten, blijkt niet dat er meer documenten zouden moeten zijn.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank zal worden vernietigd en het beroep zal gegrond worden verklaard. Het besluit op bezwaar van de minister van 17 mei 2021 zal worden vernietigd voor zover is nagelaten inzage te verlenen in de persoonsgegevens opgenomen in de e-mailberichten die [appellant] aan de minister heeft gezonden en die door de AIVD zijn verwerkt. Omdat het alleen nog om deze e-mailberichten gaat, hoeft de minister geen nieuw besluit op bezwaar te nemen, maar hij moet [appellant] wel inzage verlenen in de e-mailberichten. Hiertoe kan volstaan worden met het verstrekken van een overzicht van de e-mailberichten van [appellant] en de bijbehorende bijlagen die door de AIVD zijn verwerkt. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit op bezwaar. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 september 2022 in zaak nr. 21/3940;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 mei 2021, kenmerk 92653b02-or1-1.0, voor zover is nagelaten inzage te verlenen in de e-mailberichten die [appellant] aan de minister heeft gezonden en die door de AIVD zijn verwerkt;
V.       bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde onderdeel van het besluit;
VI.      gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 458,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
818 - 1032
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017
Artikel 74
Onverminderd de kennisneming van op grond van paragraaf 3.4 verstrekte gegevens, kan van de gegevens verwerkt door of ten behoeve van een dienst slechts kennis worden genomen overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk.
Artikel 76
1.       Onze betrokken Minister deelt een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of en, zo ja, welke hem betreffende persoonsgegevens door of ten behoeve van een dienst zijn verwerkt. Onze betrokken Minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.
2.       Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan langs elektronische weg worden gedaan.
3.       Voor zover een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, stelt Onze betrokken Minister de aanvrager zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na bekendmaking van zijn besluit in de gelegenheid van zijn gegevens kennis te nemen.
4.       Onze betrokken Minister draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de aanvrager.
Artikel 81
1.       Onze betrokken Minister stelt de aanvrager in kennis van de desbetreffende gegevens door:
a.       het geven van een kopie van het document waarin de gegevens zijn neergelegd of door de letterlijke inhoud daarvan in andere vorm te verstrekken,
b.       inzage van de inhoud van het desbetreffende document toe te staan,
c.       een uittreksel of een samenvatting van de inhoud van het desbetreffende document te geven of
d.       inlichtingen uit het desbetreffende document te verschaffen.
2.       Bij het kiezen tussen de vormen van inkennisstelling houdt Onze betrokken Minister rekening met de voorkeur van de aanvrager en het belang van de dienst.
[…]