202005864/1/R2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Loosbroek, gemeente Bernheze,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 september 2020 in zaak nr. 19/1879 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
Openbare zitting gehouden op 1 februari 2023 om 11:15 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. R. Uylenburg, voorzitter
griffier: mr. M. Scheele
jurist: C.M. Schellingerhout
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door [gemachtigde A];
het college, vertegenwoordigd door mr. E.C.S.F. Frenken en G. van den Hoogen, beiden werkzaam bij Omgevingsdienst Brabant Noord;
[partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en gemachtigde C], bijgestaan door mr. N.M.C.H. Crooijmans, advocaat te Deurne.
====================================
Op 4 juni 2019 heeft het college aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor onder andere het veranderen van de inrichting aan de [locatie] in Nistelrode, waar een pluimveehouderij is gevestigd.
Bij uitspraak van 18 september 2020 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 18 september 2020 van de rechtbank OostBrabant.
De Afdeling
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Redenen voor dit oordeel:
[partij] exploiteert op [locatie] in Nistelrode een inrichting met 5 stallen waarin pluimvee wordt gehouden. De aanvraag ziet op drie mogelijke varianten van de werking van de inrichting: 1. 43.595 ouderdieren 2. 42.030 mini-ouderdieren van vleeskuikens of 3. 42.030 (groot)ouderdieren van legkippen. De stallen zijn al gerealiseerd en de installaties hoeven voor deze vergunning niet te worden gewijzigd.
[appellant] woont op ongeveer 750 meter van de inrichting. Volgens hem wordt zijn woon- en leefklimaat, en vooral de luchtkwaliteit, aangetast door de vele intensieve veehouderijen in de omgeving van zijn woning. Hij ondervindt de negatieve gevolgen van de cumulatieve effecten van die veehouderijen op zijn gezondheid. Hij vreest dat de vergunning voor [partij] een verdere verslechtering zal veroorzaken.
Volgens [appellant] is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de wet er is om burgers te beschermen. Als er geen wettelijke mogelijkheid is om de aangevraagde omgevingsvergunning te weigeren vanwege de hoge fijnstofconcentraties of ammoniakemissies in het gebied, zou het bestemmingsplan heroverwogen moeten worden. [appellant] wil kunnen opkomen tegen iedere stal die gebouwd wordt. [appellant] beschikt over metingen die aantonen dat het jaargemiddelde voor de fijnstofconcentratie bij zijn woning te hoog is. Ook is er wetenschappelijk bewijs dat er een verband is tussen de luchtkwaliteit en COVID-19 en Q-koorts.
De Afdeling overweegt dat het begrijpelijk is dat [appellant] zich zorgen maakt dat de uitbreidingen van de vele veehouderijen in zijn omgeving negatieve gevolgen hebben voor zijn woon- en leefklimaat. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat een afweging van de milieugevolgen van alle bedrijven gezamenlijk in een gebied en van de gewenste omgevingskwaliteit van een gebied niet in een omgevingsvergunning voor één inrichting gemaakt kan worden.
De vergunning is verleend voor de inrichting aan de [locatie] in Nistelrode. Daarbij is voldaan aan de eisen voor de uitstoot van stoffen die de luchtkwaliteit kunnen aantasten, in het bijzonder fijnstof. Het college heeft bij de beoordeling van de gevolgen voor de omgeving er rekening mee gehouden dat de concentratie fijnstof in de omgeving van [appellant] al hoog is, maar ook dat geen sprake is van een overschrijding van de normen voor PM10 en PM 2,5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich bij de vaststelling hiervan mocht baseren op de monitoringsgegevens van het RIVM.
Ook wat [appellant] heeft gesteld over de relatie tussen fijnstof en gezondheid, maakt niet dat het college de vergunning moest weigeren. In de vergunning is ingegaan op de meest recente onderzoeksrapporten over de relatie tussen veehouderijen en luchtwegklachten en is getoetst aan de Handreiking Veehouderij en Volksgezondheid die daarvoor in Noord-Brabant geldt. Op grond van die handreiking is beoordeeld dat in dit geval geen sprake is van een verhoogd risico voor de volksgezondheid. Daarbij vond het college van belang dat de afstand tot woningen die geen deel uitmaken van de inrichting meer dan 250 meter is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college ook in het belang van de volksgezondheid geen reden hoefde te zien om de vergunning te weigeren.
De beroepsgronden slagen daarom niet. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Scheele
griffier
723-980