202306478/1/A2.
Datum uitspraak: 20 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van Tilburg University (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 26 juni 2023 heeft de examinator de herkansing van de thesis van [appellant] voor de bacheloropleiding Fiscaal Recht beoordeeld met het cijfer 4,8.
Bij beslissing van 21 september 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 november 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Soijer-Pepping en mr. W.J. Damsteegt-Boom zijn verschenen. Voorts is ter zitting de examencommissie, vertegenwoordigd door mr. S.M.H. Dusarduijn en mr. A.M. Newman, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is in het studiejaar 2020-2021 begonnen met de bacheloropleiding Fiscaal Recht. Hij heeft 172 van de 180 studiepunten voor deze opleiding behaald. Hij moet onder meer de bachelorthesis nog afronden. Voor de eerste versie van zijn bachelorthesis heeft hij het cijfer 4,5 behaald. Tegen de vaststelling van dit cijfer is [appellant] niet in rechte opgekomen. Daarna heeft hij dit vak herkanst. Voor deze tweede poging heeft hij op 26 juni 2023 het cijfer 4,8 - afgerond 5,0 - behaald. Tegen deze beslissing van de examinator heeft hij administratief beroep ingesteld, welk beroep door het college ongegrond is verklaard.
Beroep en de beoordeling
2. [appellant] is het niet eens met de beslissing van het college en voert aan dat de herkansing van zijn bachelorthesis niet zorgvuldig is beoordeeld. Hij heeft van de tweede beoordelaar geen volledig beoordelingsformulier gekregen. Hij vindt het ook onwaarschijnlijk dat de eerste en tweede beoordelaar tot exact hetzelfde cijfer zijn gekomen.
2.1. De Afdeling stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat door het instellen van beroep tegen een beslissing van een college een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een beslissing die als zodanig van bestuursrechtelijke rechtsbescherming is uitgezonderd. Dit betekent dat de Afdeling slechts kan onderzoeken of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of enig andere wet zijn gesteld.
2.2. Dat een volledig tweede beoordelingsformulier ontbreekt, maakt de beoordeling naar het oordeel van de Afdeling niet onzorgvuldig. De examencommissie heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat de twee beoordelaars de thesis onafhankelijk van elkaar beoordelen en daarna in onderling overleg het cijfer vaststellen. Deze werkwijze, die bij veel onderwijsinstellingen gebruikelijk is, maakt de beoordeling op zichzelf niet onzorgvuldig. [appellant] heeft niet aannemelijk weten te maken dat de werkwijze in dit geval wel onzorgvuldig is geweest.
2.3. Dat de eerste en de tweede beoordelaar tot hetzelfde cijfer zijn gekomen is niet ongewoon en dus ook geen reden om de beoordeling onjuist te achten.
2.4. Het betoog slaagt niet.
3. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de examencommissie de door de wet vereiste minnelijke schikking beproefd. Er is geen schikking bereikt, omdat [appellant] eisen stelde over tentamenkansen voor het vak "Introduction tax technology". Dat hij ook nog moet behalen. Verweerder stelt terecht dat dit vak los staat van de beoordeling van de bachelorthesis.
Slotsom
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2023
705-1090