ECLI:NL:RVS:2023:475

Raad van State

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
202107255/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 8 oktober 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 12 november 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling geen aanleiding gaven voor verder onderzoek naar zijn bekering in Iran. De vreemdeling heeft verklaard dat hij tijdens zijn verblijf in Iran online studiebijeenkomsten over het christendom heeft gevolgd en heeft gebeden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ongeloofwaardigheid van de eerdere bekering in rechte vaststaat en dat er geen sprake kan zijn van geloofsgroei. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 8 oktober 2021 vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris moet nu opnieuw een besluit nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202107255/1/V2.
Datum uitspraak: 8 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2021 in zaak nr. NL21.16183 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 12 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.W.M. Toemen, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       In de eerste en tweede grief, in hun onderlinge samenhang bezien, klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom zijn verklaringen, en de aanvulling daarop in de correcties en aanvullingen van 30 september 2021, geen aanleiding gaven om te onderzoeken en te beoordelen of de vreemdeling de eerder ongeloofwaardig geachte bekering heeft voortgezet in Iran. De vreemdeling heeft in het nader gehoor bijvoorbeeld verklaard dat hij in de periode dat hij was teruggekeerd naar Iran online studiebijeenkomsten over het christendom heeft gevolgd en heeft gebeden. Dat de vreemdeling vervolgens in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft gemeld dat er geloofsgroei heeft plaatsgevonden in de periode dat hij was teruggekeerd naar Iran en dat hij daar is doorgegaan met het praktiseren van zijn geloof, sluit dan ook aan op zijn verklaringen uit het nader gehoor. Dat heeft de rechtbank, in navolging van de staatssecretaris, niet onderkend.
1.1.    De vreemdeling klaagt ook terecht over de overweging van de rechtbank dat alleen al omdat de ongeloofwaardigheid van de eerder gestelde bekering in rechte is vast komen te staan, geen sprake kan zijn van geloofsgroei. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, houdt deze overweging geen stand. Uit deze uitspraak volgt dat de staatssecretaris in dit geval is gehouden om te onderzoeken en te beoordelen of de vreemdeling de eerder ongeloofwaardig geachte bekering heeft voortgezet en de vreemdeling daarover te horen.
1.2.    De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 8 oktober 2021 wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 november 2021 in zaak nr. NL21.16183;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 8 oktober 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Iedema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023
915