ECLI:NL:RVS:2023:4684
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- N. Verheij
- C.M. Wissels
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 september 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 6 juli 2020 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd op 20 april 2021 door de staatssecretaris ongegrond verklaard.
De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde. In het hoger beroep werd gesteld dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 15 december 2023 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van voorzitter mr. H.G. Sevenster, en de leden mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, in tegenwoordigheid van griffier mr. T.W.A. Weber.