ECLI:NL:RVS:2023:4651

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
202205462/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor schutting in beschermd dorpsgezicht

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) om een omgevingsvergunning te verlenen voor een schutting die reeds was geplaatst op zijn perceel. De schutting, die 2 meter hoog is, is geplaatst op gronden die onder verschillende bestemmingen vallen, waaronder 'Groen' en 'Verkeer', en is in strijd met het bestemmingsplan 'Bergen Centrum-Beschermd dorpsgezicht'.

Het college heeft de vergunning geweigerd op basis van adviezen van de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit, die negatief adviseerden over de impact van de schutting op de cultuurhistorische waarden van het beschermde dorpsgezicht. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarop [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 20 oktober 2023 heeft [appellant] betoogd dat de schutting niet in strijd is met de beleidsregels, omdat het perceel geen hoekperceel zou zijn en de schutting niet verder zou doorlopen dan de zijkant van de woning.

De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht de beleidsregels van toepassing heeft geacht en dat de schutting niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning. De Afdeling heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de beleidsregels wordt afgeweken. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202205462/1/R1.
Datum uitspraak: 13 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bergen (NH),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 15 augustus 2022 in zaak nr. 21/3082 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor een reeds geplaatste schutting op het adres [locatie] te Bergen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 7 juni 2021 heeft het college het besluit van 8 oktober 2020 ongewijzigd gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. L.T. van Eijck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door S.I. Bruin en
mr. R.R. Brugman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van de woning op het perceel en heeft na de verbouwing van de woning aan de zij- en achterkant van het perceel een schutting van 2 m hoog geplaatst. Nadien heeft hij bij het college een aanvraag ingediend ter legalisering van de schutting.
2.       De schutting is geplaatst op gronden waarop ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Beschermd Dorpsgezicht" de bestemmingen "Groen", "Tuin", "Waarde Cultuurhistorie" en "Waarde Archeologie" rust. Voorts rust op een deel van de gronden waar de erfafscheiding wordt gerealiseerd ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" de bestemming "Verkeer".
De schutting is in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Centrum-Beschermd dorpsgezicht" op het perceel rustende bestemming "Groen" en met de ingevolge het bestemmingsplan "Bergen Dorpskern Zuid" op het perceel rustende bestemming "Verkeer".
3.       Het college heeft geweigerd een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsplannen te verlenen. Daartoe heeft hij overwogen dat de aangevraagde schutting voor een belangrijk deel is gelegen op gronden met de bestemming "Groen" en deze gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en het veiligstellen van de cultuurhistorische waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht. Het college heeft toegelicht dat het, voor een zorgvuldige beoordeling van de aanvraag, advies heeft gevraagd aan de Commissie Cultuurhistorische Kwaliteit (hierna: CCK) met de vraag of de bouw van de schutting in afwijking van het bestemmingsplan zou leiden tot onevenredige aantasting van de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden. Het college verwijst naar de negatieve adviezen van de CCK van 19 december 2019 en 12 april 2021.
Volgens het college is sprake van een hoekperceel met twee voorgevelrooilijnen en dient plaatsing van de schutting overeenkomstig de regelgeving en het beleid voor hoekpercelen beoordeeld te worden. In de gemeente Bergen is voor erfafscheidingen in die situatie een beleidsregel vastgesteld, te weten "Beleidsregels erfafscheidingen hoger dan één meter bij hoekpercelen" (hierna: de beleidsregels). Deze is in werking getreden op 22 oktober 2015. In dit beleid staat dat bij erfafscheidingen, hoger dan één meter, voor de voorgevelrooilijn, achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw, bij percelen met twee voorgevelrooilijnen (hoekwoningen), onder voorwaarden medewerking kan worden verleend aan een erfafscheiding van 2 m. Uit de situatietekening blijkt dat de aangevraagde schutting voor een belangrijk deel vóór het verlengde van de achtergevel van de woning is gesitueerd. Vóór het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw is een erfafscheiding hoger dan 1 m echter niet toegestaan volgens de beleidsregel, aldus het college.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusie is dat de aanvraag niet voldoet aan de eis dat een erfafscheiding van 2 m uitsluitend is toegestaan in het gebied achter het verlengde van de achtergevel, los van de vraag of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden voor vergunningverlening die de beleidsregel stelt wat betreft de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, redelijke eisen van welstand, belemmering voor het verkeer en of er eventueel nader te stellen eisen aan een vergunning moeten worden verbonden. De aanvraag is om die reden geweigerd.
Beroepsgronden
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de beleidsregels niet van toepassing zijn, omdat het perceel geen hoekperceel is. Volgens [appellant] is geen sprake van twee voorgevelrooilijnen in de zin van de planregels. Hij voert daartoe aan dat het perceel aan de zijkant niet grenst aan openbaar gebied, maar aan zogeheten "snippergroen", en dat het naastgelegen fietspad niet is opengesteld voor gemotoriseerd verkeer en daarom niet als "weg" in de zin van de Wegenverkeerswet is aan te merken.
4.1.    In de beleidsregels zijn hoekwoningen dan wel hoekpercelen, omschreven als percelen met twee voorgevelrooilijnen.
Ingevolge artikel 1.64 van de planregels wordt onder voorgevelrooilijn verstaan: "de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw alsmede de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de andere naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, niet zijnde de achtergevel".
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet wordt onder wegen verstaan: "alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten".
4.2.    Naast een voorgevel, die is gekeerd naar de Oude Prinsweg, heeft de woning van [appellant] ook een zijgevel. Deze grenst aan gronden die in eigendom zijn van de gemeente waarop zich, aan het perceel van [appellant] grenzend, groen en een openbaar toegankelijk fietspad bevinden. Het college heeft naast de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de voorgevel van de woning, ook de (denkbeeldige) lijn in het verlengde van de zijgevel als voorgevelrooilijn aan kunnen merken en daarmee het perceel als hoekperceel in de zin van de beleidsregels kunnen kwalificeren. Anders dan [appellant] betoogt is het fietspad wel als een weg aan te merken, gelet op de definitie van wegen in de Wegenverkeerswet, en is de zijgevel dus naar de weg gekeerd. Dat zich tussen de schutting en het fietspad "snippergroen" bevindt, doet daar niet aan af. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, de beleidsregels terecht van toepassing geacht.
Het betoog slaagt niet.
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de schutting in strijd is met de beleidsregels, omdat deze voor het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw is gebouwd en hoger dan 1 m is. Een schutting van 2 m zou volgens de rechtbank uitsluitend toegestaan zijn in het gebied achter het verlengde van de achtergevel. Volgens [appellant] volgt de overweging van de rechtbank uit een onjuiste lezing van de beleidsregels en heeft de rechtbank miskend dat niet alleen aan de achterkant, maar ook aan de zijkant van een hoekwoning erfafscheidingen hoger dan 1 m mogen worden gerealiseerd. Dit volgt volgens hem uit de in de beleidsregels opgenomen samenvatting van de beleidsregels. Volgens [appellant] heeft de rechtbank verder ook niet onderkend dat de schutting ,zoals deze is gerealiseerd en is aangevraagd, niet verder doorloopt dan de zijkant van de hoekwoning, namelijk niet voorbij de voorgevelrooilijn. De erfafscheiding stopt al enkele meters achter die voorgevelrooilijn.
5.1.    Het gaat in deze procedure om de vraag of het college heeft kunnen weigeren van het bestemmingsplan af te wijken en in dat kader of het bouwplan voldoet aan de Beleidsregels, die bepalen in welke gevallen omgevingsvergunning kan worden verleend.
5.2.    In de Beleidsregels is onder het kopje "Beleidsregels" het volgende bepaald:
"Wij verlenen een omgevingsvergunning voor:
- erfafscheidingen;
- hoger dan één meter;
- voor de voorgevelrooilijn;
- achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw;
- bij percelen met twee voorgevelrooilijnen (hoekwoningen);
- onder de volgende voorwaarden:
1. De ruimtelijke kwaliteit van de omgeving mag niet onaanvaardbaar worden aangetast. [..]
2. De erfafscheiding voldoet aan redelijke eisen van welstand.
3. De erfafscheiding vormt geen belemmering voor het verkeer. [..]
4. Afhankelijk van de situering en het doel, kunnen nadere eisen aan de erfafscheiding worden gesteld."
Niet in geschil is dat deze voorwaarden voor het verlenen van omgevingsvergunning cumulatieve voorwaarden betreffen.
5.3.    De rechtbank heeft overwogen dat de schutting niet aan de Beleidsregels voldoet, omdat de schutting vóór het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw hoger dan één meter is, nog afgezien van de cultuurhistorische waarden en het advies van CCK. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college op grond daarvan de aanvraag al heeft kunnen weigeren.
5.4.    Voor zover [appellant] ter onderbouwing van zijn betoog verwijst naar de samenvatting van de Beleidsregels, betreft dit geen volledige weergave van die beleidsregels. Die beleidsregels zelf zijn opgenomen onder het kopje "Beleidsregels", zoals hiervoor is weergegeven onder 5.2.
Vast staat dat de schutting 2 m hoog is en is gelegen langs de zijgevel van de woning. De schutting bevindt zich deels vóór het verlengde van de achtergevel. Nu de schutting vóór het verlengde van de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen en hoger dan 1 m is, voldoet deze niet aan de in de Beleidsregels gestelde voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de schutting in strijd is met de Beleidsregels.
Het betoog slaagt niet.
6.       [appellant] betoogt dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet onaanvaardbaar wordt aangetast en het bouwplan ook aan de andere in de beleidsregels opgenomen voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voldoet. [appellant] wijst er op dat op deze plek 40 jaar lang een veel langere schutting heeft gestaan. Hij stelt zich verder in dit kader - kort samengevat - op het standpunt dat het negatieve advies van CCK van 12 april 2021 niet op de juiste feiten is gebaseerd. Hij wijst er onder meer op dat in het advies is aangegeven dat de zone rond de Ruïnekerk aangewezen is als rijksbeschermd dorpsgezicht, dat is gesteld dat er sprake is van doorzicht naar de kerk over de bebouwing en de groene tuinen vanaf de hoek van de Berkenlaan-Prinsesselaan en dat die transparantie is verdwenen door deze schutting. Volgens [appellant] is niet alleen de schutting vanaf het centrum, meer specifiek het gebied rond de Ruïnekerk, op geen enkele wijze zichtbaar, maar staat deze schutting ook op geen enkele wijze in de weg aan enige zichtlijn van en naar het centrum. De enige zichtlijn die de schutting wegneemt is die naar de zijgevel van zijn woning, aldus [appellant]. [appellant] wijst er op dat de buren hebben aangegeven het resultaat mooi te vinden. [appellant] voert verder aan dat zich een vergelijkbare situatie voordoet aan de overzijde van het fietspad aan de Prinsesselaan, maar dat dit door het college kennelijk niet als hoekperceel is aangemerkt.
6.1.    Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
6.2.    Zoals hiervoor is overwogen onder 5.4 is de schutting in strijd met de beleidsregels, omdat deze deels vóór (het verlengde van) de achtergevelrooilijn is gelegen. De Afdeling heeft hetgeen hiervoor onder 6 is weergegeven, gelet daarop, begrepen als het betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het college van de beleidsregels af had moeten wijken, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden.
6.3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb voordoen op grond waarvan het college had moeten afwijken van de beleidsregels. De stelling van [appellant] dat de schutting vanaf het centrum niet zichtbaar is en deze ook niet in de weg staat aan enige zichtlijn van en naar het centrum, kan, wat daar verder ook van zij, niet als een dergelijke omstandigheid worden aangemerkt. De Afdeling overweegt verder ten overvloede dat de schutting, anders dan [appellant] betoogt, wel gevolgen voor het beschermde dorpsgezicht heeft, reeds nu de woning van [appellant] onderdeel van dit dorpsgezicht is. Ook belemmert de schutting de vrije doorkijk op de hoek Berkenlaan-Prinsesselaan.
Voor zover [appellant] heeft gewezen op het perceel aan de overzijde van het fietspad aan de Prinsesselaan en daarmee een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft beoogd te doen, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen. Het college heeft ter zitting, onweersproken, toegelicht dat niet is gebleken dat voor die schutting wel een vergunning is verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan.
[appellant] kan voorts in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de schutting geen rechten ontlenen aan de omstandigheid dat deze is gebouwd op een plek waar in het verleden ook een schutting aanwezig was. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de schutting, wat daar verder ook van zij, door de buren als mooi wordt beoordeeld. Ook dat kan niet als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb worden aangemerkt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023
580