ECLI:NL:RVS:2023:4535

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
202305949/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot tweede ronde selectie Geneeskunde Vrije Universiteit Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep van een studente, aangeduid als [appellante], tegen een besluit van het College van bestuur (CvB) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Bij beslissing van 3 maart 2023 werd [appellante] meegedeeld dat zij niet door was naar ronde 2 van de selectie voor de bacheloropleiding Geneeskunde, omdat zij in ronde 1 te weinig punten had behaald. Het CvB verklaarde op 10 augustus 2023 het bezwaar van [appellante] ongegrond, waarbij werd gesteld dat zij met 6,75 punten niet voldeed aan de eis van zeven punten voor toelating tot de tweede ronde.

[appellante] betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar activiteiten als hockey-jeugdtrainer bij de G-hockeyafdeling ten onrechte niet waren meegeteld. Tijdens de zitting op 30 november 2023 werd het CvB vertegenwoordigd door mr. M. Lukíc en mr. dr. A.C. van Dijk, terwijl [appellante] via videoverbinding deelnam, bijgestaan door mr. V. Karmiris.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het CvB de tweede bladzijde van de bijlage, waarin de activiteiten van [appellante] als jeugdtrainer werden onderbouwd, niet buiten beschouwing had mogen laten. De Afdeling concludeerde dat het CvB in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door deze informatie niet mee te nemen in de beoordeling. Desondanks werd het besluit van het CvB vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten, omdat het CvB overtuigend had betoogd dat de trainingsuren te beperkt waren om extra punten op te leveren. De Afdeling verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde het CvB tot vergoeding van de proceskosten van [appellante].

Uitspraak

202305949/1/A2.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
en
College van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CvB),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 3 maart 2023 heeft de vice-decaan van de Faculteit der Geneeskunde van de Vrije Universiteit [appellante] laten weten dat zij niet door is naar ronde 2 van de Selectie 2023 voor de bacheloropleiding Geneeskunde, omdat zij te weinig punten heeft behaald in ronde 1.
Bij beslissing van 10 augustus 2023 heeft het CvB het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CvB heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2023, waar het CvB, vertegenwoordigd door mr. M. Lukíc en mr. dr. A.C. van Dijk, is verschenen. [appellante] heeft, bijgestaan door mr. V. Karmiris, via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
1.       Bij het besluit van 10 augustus 2023 heeft het CvB besloten dat [appellante] terecht geen toegang is geboden tot de tweede ronde voor selectie van studenten die toegelaten worden tot de studie geneeskunde. Hiertoe is overwogen dat [appellante] 6,75 punten scoorde in de eerste ronde, terwijl voor toelating tot de tweede ronde een eis van zeven punten gold.
2.       [appellante] voert aan dat ten onrechte geen punten zijn toegekend voor haar activiteiten als hockey-jeugdtrainer bij de G-hockeyafdeling.
3.       Ter onderbouwing van deze activiteiten heeft [appellante] bij haar inschrijvingsverzoek een bijlage gevoegd, bestaande uit twee bladzijden. De eerste bladzijde bevat een brief van de coördinator G-hockey van de hockeyclub met een aanbeveling, waarin staat dat [appellante] sinds november 2018 heeft geassisteerd bij de jeugdtrainingen. De tweede bladzijde bevat een certificaat, afkomstig van o.a. dezelfde coördinator waarin is aangegeven dat [appellante] tijdens de seizoenen 2018, 2019, 2020, 2021 en 2022 actief betrokken was als jeugdtrainer gedurende gemiddeld vier uur per maand.
4.       Het CvB heeft voor de trainingsactiviteiten geen punten toegekend, omdat het alleen van belang acht wat op de eerste bladzijde van de bijlage stond. Naar bladzijde 2 is niet gekeken, omdat volgens de gehanteerde voorwaarden per activiteit slechts naar één bewijsstuk wordt gekeken. Uit de eerste bladzijde is niet af te leiden hoeveel tijd aan de trainingsactiviteiten is besteed.
5.       De Afdeling is van oordeel dat het CvB in het onderhavige geval bladzijde 2 niet buiten beschouwing had mogen laten. Hiertoe is van belang dat het CvB ter zitting heeft verklaard dat deze bladzijde wél beoordeeld zou zijn als op de eerste bladzijde zou zijn verwezen naar het certificaat dat op de tweede bladzijde stond of als het stuk als één geheel met twee bladzijdenummers zou zijn aangeboden. Naar het oordeel van de Afdeling is op het eerste gezicht duidelijk dat de tweede bladzijde onlosmakelijk samenhangt met de eerste. Dezelfde coördinator staat onder beide stukken als afzender vermeld en het certificaat vult de brief met het daarin ontbrekende urenaantal aan. De Afdeling begrijpt dat het CvB wil voorkomen dat een groot aantal afzonderlijk te beoordelen documenten in één bijlage wordt ondergebracht. Hiervan is in dit geval evenwel geen sprake, nu het in totaal gaat om twee bladzijden en de beide bladzijden zonder inspanning van betekenis in samenhang beoordeeld kunnen worden. Dat het CvB aldus zou worden gedwongen ook in andere situaties bereid te zijn kennis te nemen van meer dan één bladzijde van een in één bijlage aangeboden document, overtuigt de Afdeling er niet van dat het geboden is in dit geval de gehanteerde voorwaarde aan [appellante] tegen te werpen.
6.       Het voorgaande leidt ertoe dat het besluit van 10 augustus 2023 vernietigd dient te worden wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, omdat het besluit om een andere reden wel stand kan houden, zoals hierna wordt toegelicht.
7.       Ter zitting is het in het verweerschrift subsidiair betrokken standpunt toegelicht waarom de hockeytrainingen ook als deze wél waren meegenomen geen extra punten hadden opgeleverd. Kort gezegd komt het erop neer dat de vier uren per maand die met de trainingen gemoeid waren te beperkt waren. Het CvB heeft overtuigend betoogd dat volgens de vast gehanteerde normen dit urenaantal voor een nevenactiviteit te weinig is om extra punten op te leveren. Het CvB heeft tevens toegelicht dat er bij deze urennorm rekening mee is gehouden dat sprake is van een student die een andere studie volgde, zodat er weinig tijd resteerde voor nevenactiviteiten. Ook is erop gewezen dat voor het volgen van die studie zelf 0,5 punt was toegekend. De Afdeling vindt dat het besluit aldus alsnog afdoende wordt gemotiveerd.
8.       De conclusie is dat het beroep gegrond is, het besluit van 10 augustus 2023 dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb, in stand worden gelaten.
9.       Het CvB moet de proceskosten in beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het College van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam van 10 augustus 2023, met kenmerk ML/cc/2023/0246;
III.      bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven;
IV.     veroordeelt het College van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten van € 2.868,00, geheel toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      bepaalt dat het College van bestuur van de Vrije Universiteit Amsterdam aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 50,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
752