201903149/3/R2.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub1C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), gevestigd respectievelijk wonend te Son en Breugel,
2. het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant (hierna: het college),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1053, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken aan het besluit van 10 januari 2019 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied; herziening 2017" (hierna: het plan) te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht. Bij besluit van 30 september 2021 heeft de raad, ter uitvoering van de tussenuitspraak, het plan gedeeltelijk gewijzigd en opnieuw vastgesteld (hierna: het gewijzigde plan).
Het college en [appellant sub 1] hebben zienswijzen over het besluit van 30 september 2021 naar voren gebracht.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke reactie gegeven op de naar voren gebrachte zienswijzen.
De Afdeling heeft partijen schriftelijk op de hoogte gebracht van een wijziging in de samenstelling van de meervoudige kamer.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Tussenuitspraak
1. Het plan waarover de Afdeling de tussenuitspraak heeft gedaan, beoogt de geldende juridisch-planologische regeling voor het buitengebied van de gemeente Son en Breugel te actualiseren. Beoogd is om de planologische mogelijkheden voor veehouderijen in overeenstemming te brengen met de regels die aan veehouderijen zijn gesteld in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant, vastgesteld op 8 juli 2017 en in werking getreden op 15 juli 2017 (hierna: de Verordening). Verder is een aantal kleine correcties, veelal op perceelniveau, doorgevoerd.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak in overweging 6.1 overwogen dat het besluit van 10 januari 2019 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Over het beroep van [appellant sub 1] heeft de Afdeling overwogen dat de raad op zitting heeft erkend dat de begrenzing van het westelijk deel van het bouwvlak op zijn perceel niet overeenkomt met de Basisregistratie Grootschalige Topografie, waarbij de raad is aangesloten bij de vaststelling van het plan. De raad heeft gesteld dat het westelijk deel van het bouwvlak zodanig dient te worden gewijzigd dat het vergunde gebouw in het geheel binnen het westelijk deel van het bouwvlak is gesitueerd, zodat deze afwijking wordt hersteld.
Over het beroep van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft de Afdeling in overweging 11.2 overwogen dat de raad heeft erkend dat de in artikelen 3.3.6, 4.3.8 en 5.3.6 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheden in strijd met artikel 25.1, eerste lid, van de Verordening ook kunnen worden toegepast voor de niet-grondgebonden veehouderijen binnen de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij".
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de raad zich in zoverre op andere standpunten heeft gesteld dan hij in het besluit van 10 januari 2019 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven. Gelet hierop heeft de Afdeling in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 10 januari 2019 in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
3. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil heeft de Afdeling in de tussenuitspraak aanleiding gezien om de raad op grond van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op te dragen om de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken te herstellen. De raad diende daartoe het westelijk deel van het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 1] zodanig aan te passen dat het vergunde gebouw daarbinnen is gesitueerd. Verder dient de raad de artikelen 3.3.6, 4.3.8 en 5.3.6 van de planregels in overeenstemming te brengen met artikel 25.1, eerste lid, van de Verordening.
Tussenconclusie
4. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 1] en het college tegen het besluit van 10 januari 2019 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover op de verbeelding de begrenzing van het westelijk deel van het bouwvlak op het perceel aan de Brouwerskampweg 8 te Son en Breugel niet overeenkomt met de Basisregistratie Grootschalige Topgrafie, en voor zover daarbij de artikelen 3.3.6, 4.3.8 en 5.3.6 van de planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 25.1, eerste lid, van de Verordening.
Wet- en regelgeving
5. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluit van 30 september 2021
6. Met het oog op de tussenuitspraak en de daarin geboden herstelmogelijkheid, heeft de raad het plan bij besluit van 30 september 2021 gedeeltelijk gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft een beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De beroepen van [appellant sub 1] en het college zijn van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 30 september 2021 tot vaststelling van het gewijzigde plan.
7. De Afdeling zal aan de hand van de zienswijzen van [appellant sub 1] en het college beoordelen of de gebreken aan het besluit van 10 januari 2019 door de vaststelling van het gewijzigde plan zijn hersteld.
Bouwvlak
8. Met het oog op het herstel van het geconstateerde gebrek in verband met het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 1], heeft de raad dit bouwvlak op de verbeelding aangepast. De omvang en vorm van het bouwvlak zijn niet gewijzigd. Het bouwvlak is op de verbeelding enkel in noordwestelijke richting verschoven.
9. [appellant sub 1] betoogt dat het er op lijkt dat in het gewijzigde plan het westelijk deel van het bouwvlak op zijn perceel om de bestaande akkerbouwloods heen is getrokken en dat in zoverre de bestaande bebouwing dus binnen het bouwvlak is komen te liggen, maar dat is volgens [appellant sub 1] niet met zekerheid te zeggen. Anders dan de raad stelt, is er volgens [appellant sub 1] over de aanpassing van het bouwvlak in het gewijzigde plan niet met hem gecommuniceerd. Verder is het oostelijk deel van het bouwvlak op zijn perceel ten onrechte niet door de raad in het gewijzigde plan aangepast, aldus [appellant sub 1].
9.1. De Afdeling stelt op grond van de verbeelding vast dat daarop het bouwvlak op het perceel van [appellant sub 1] zodanig is aangepast dat het vergunde gebouw in zijn geheel daarbinnen is gesitueerd. Daarmee is het in de tussenuitspraak in overweging 6.1 geconstateerde gebrek hersteld. Dat, zoals [appellant sub 1] stelt en wat daar verder van zij, niet met haar is gecommuniceerd over de aanpassing van het bouwvlak, leidt niet tot een ander oordeel.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
9.2. Over het betoog van [appellant sub 1] dat de raad het oostelijk deel van het bouwvlak op zijn perceel ten onrechte niet heeft aangepast, heeft de Afdeling reeds in de tussenuitspraak van 19 mei 2021 een oordeel gegeven. De Afdeling heeft daarin overwogen dat in de zienswijze van [appellant sub 1] weliswaar is verzocht om het wijzigen van het oostelijk deel van het bouwvlak, maar dat de raad in de zienswijzennota heeft aangegeven dat bij vormverandering van het bouwvlak dient te worden voldaan aan de voorwaarden die overeenkomen met de in artikel 3.7.3 van de planregels en de artikelen 3.1, 3.2 en 7.3, eerste lid, van de Verordening gestelde voorwaarden. De Afdeling heeft overwogen dat [appellant sub 1] desondanks zijn verzoek om vormverandering van het oostelijk deel van het bouwvlak niet nader heeft geconcretiseerd. Hieruit heeft de Afdeling afgeleid dat er bij [appellant sub 1] weliswaar een voornemen tot vormverandering van het oostelijk deel van het bouwvlak bestond, maar dat geen sprake was van een concreet initiatief dat in het plan kon worden meegenomen. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een concreet initiatief waarmee de raad ten tijde van de vaststelling van het plan rekening behoefde te houden.
Voor zover [appellant sub 1] zich in de zienswijze keert tegen deze overwegingen van de tussenuitspraak, overweegt de Afdeling dat zij behalve in uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat de Afdeling uitgaat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Verordening
10. Het college betoogt dat de raad geen gevolg heeft gegeven aan de in de tussenuitspraak door de Afdeling gegeven opdracht om de artikelen 3.3.6, 4.3.8 en 5.3.6 van de planregels in overeenstemming te brengen met het bepaalde in artikel 25.1, eerste lid, van de Verordening. Diezelfde bepaling is inmiddels opgenomen in artikel 3.51 van de op 5 november 2019 in werking getreden Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de IOV). Ook zijn volgens het college de artikelen 3.2.2, 4.2.2 en 5.2.2 van de planregels ten onrechte niet aangepast. Deze aanpassing is noodzakelijk om aan de opdracht te voldoen.
10.1. De raad heeft in zijn schriftelijke reactie erkend dat in het gewijzigde plan geen gevolg is gegeven aan de in rechtsoverweging 13 van de tussenuitspraak gegeven opdracht, ondanks de intentie om de planregels in overeenstemming te brengen met artikel 3.51 van de IOV. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het besluit van 30 september 2021 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is dit besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Conclusie, zelf in de zaak voorzien en proceskosten
11. Het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 30 september 2021 is ongegrond. Het beroep van het college tegen het besluit van 30 september 2021 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd voor zover daarbij de artikelen 3.2.2, 3.3.6, 4.2.2, 4.3.8, 5.2.2 en 5.3.6 van de planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 3.51 van de IOV.
12. Anders dan in de tussenuitspraak, ziet de Afdeling nu wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat niet aannemelijk is dat derden door het zelf voorzien in hun belangen worden geschaad. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad het besluit van 30 september 2021 op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt en daartegen geen beroep door anderen is ingesteld. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien door de artikelen 3.2.2, 3.3.6, 4.2.2, 4.3.8, 5.2.2 en 5.3.6 van de planregels gewijzigd vast te stellen en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 september 2021 voor zover dit is vernietigd.
13. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
14. De raad moet de proceskosten van [appellant sub 1] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tegen het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 10 januari 2019 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 10 januari 2019, voor zover op de verbeelding de begrenzing van het westelijk deel van het bouwvlak op het perceel aan de Brouwerskampweg 8 te Son en Breugel niet overeenkomt met de Basisregistratie Grootschalige Topgrafie, en voor zover daarbij de artikelen 3.3.6, 4.3.8 en 5.3.6 van de planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 25.1, eerste lid, van de Verordening ruimte Noord-Brabant;
III. verklaart het beroep van [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] tegen het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 30 september 2021 ongegrond;
IV. verklaart het beroep van het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant tegen het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 30 september 2021 gegrond;
V. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel van 30 september 2021 voor zover daarbij de artikelen 3.2.2, 3.3.6, 4.2.2, 4.3.8, 5.2.2 en 5.3.6 van de planregels zijn vastgesteld in strijd met artikel 3.51 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant;
VI. bepaalt dat de aanhef en het bepaalde onder a van artikel 3.2.2 van de planregels (Bebouwing binnen bouwvlak) komt te luiden:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
I. voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
II. voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Interim omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.";
VII. bepaalt dat de aanhef van artikel 3.3.6 van de planregels (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) komt te luiden:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder a, onder 1, onder I, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:";
VIII. bepaalt dat de aanhef en het bepaalde onder a van artikel 4.2.2 van de planregels (Bebouwing binnen bouwvlak) komt te luiden:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;
2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
I. voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
II. voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Interim omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.";
IX. bepaalt dat de aanhef van artikel 4.3.8 van de planregels (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) komt te luiden:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, onder a, onder 2, onder I, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:";
X. bepaalt dat de aanhef en het bepaalde onder a van artikel 5.2.2 van de planregels (Bebouwing binnen bouwvlak) komt te luiden:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;
2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
I. voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
II. voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn, dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Interim omgevingsverordening door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.";
XI. bepaalt dat de aanhef van artikel 5.3.6 van de planregels (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) komt te luiden:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, onder a, onder 2, onder I, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:";
XII. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 30 september 2021 voor zover dat is vernietigd;
XIII. draagt de raad van de gemeente Son en Breugel op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen VI, VII, VIII, IX, X en XI worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
XIV. veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel tot vergoeding van bij [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.092,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
XV. gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel aan [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 1C] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, en gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel aan het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzitter
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
531
Bijlage
Verordening ruimte Noord-Brabant
Artikel 25.1 (Beperkingen veehouderij) luidt:
"1. In afwijking van artikel 5.1, eerste lid, onder c (bescherming Natuur Netwerk Brabant), artikel 6.3 en artikel 7.3 (veehouderij) bepaalt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Beperkingen veehouderij'
dat:
a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij niet zijn toegestaan;
b. de oppervlakte van de gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning(en), ten hoogste de omvang heeft van de gebouwen die:
I. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
II. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
III. die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan;
c. de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de omvang heeft van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde die:
I. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
II. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning; of
III. zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag voor omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien er sprake is van een grondgebonden veehouderij, waarop artikel 6.3 of artikel 7.3 van toepassing is.
[...]."
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Artikel 3.51 (Afwijkende regels Beperkingen veehouderij) luidt:
"1. In afwijking van artikel 3.49 (Veehouderij in Landelijk gebied), eerste lid, aanhef, en artikel 3.50 (Aanvullende regels nieuw dierenverblijf), eerste lid, onder a, geldt binnen Beperkingen veehouderij dat:
a. uitbreiding van, vestiging van en omschakeling naar een veehouderij zijn uitgesloten;
b. een toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, is uitgesloten;
c. een toename van de bestaande oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is uitgesloten.
2. Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de oppervlakte die:
a. op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering waren; of
b. gebouwd mogen worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning.
3. Het eerste lid is niet van toepassing als er sprake is van een grondgebonden veehouderij die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Nadere regels zorgvuldige veehouderij."
Planregels bestemmingsplan "Buitengebied; herziening 2017" zoals vastgesteld bij besluit van 30 september 2021
Artikel 3.2.2 (Bebouwing binnen bouwvlak) luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden
opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
- voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven
die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
- voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
[...]."
Artikel 3.3.6 (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, onder a, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…] ."
Artikel 4.2.2 (Bebouwing binnen bouwvlak) luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden
opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;
2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
- voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
- voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
[...]."
Artikel 4.3.8 (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, onder a, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…]."
Artikel 5.2.2 (Bebouwing binnen bouwvlak) luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" mogen uitsluitend worden opgericht:
a. agrarische bedrijfsgebouwen; met dien verstande dat:
1. het oprichten van kassen niet is toegestaan;
2. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen ten behoeve van veehouderijen tevens de volgende bepalingen gelden:
- voor veehouderijen buiten de aanduiding "overige zone beperkingen veehouderij" en voor grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de dierenverblijven die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
- voor niet-grondgebonden veehouderijen ter plaatse van de aanduiding "overige zone - beperkingen veehouderij" mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen niet meer bedragen dan de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen die:
- op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig zijn of in uitvoering zijn; dan wel
- gebouwd mogen worden krachtens een vóór de vaststelling van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunning.
Er is sprake van een grondgebonden veehouderij indien wordt voldaan aan de criteria voor grondgebondenheid zoals opgenomen in nadere regels die hieromtrent op basis van de Verordening ruimte door Gedeputeerde Staten zijn gesteld, zoals die regels gelden op het tijdstip van ontvangst van de ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag.
[...]."
Artikel 5.3.6 (Omgevingsvergunning bouw dierenverblijven) luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, onder a, voor het bouwen of vergroten van een dierenverblijf voor veehouderijen waarbij de gezamenlijke oppervlakte van dierenverblijven toeneemt, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…]."