ECLI:NL:RVS:2023:453
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2022. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig een besluit had genomen op de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen en een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, tot een maximum van € 7.500,00, voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Pals, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Raad van State heeft vastgesteld dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank bevestigt. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 6 februari 2023 door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.