202005162/1/R2.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom,
appellant,
en
de raad van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Noord, eerste herziening" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 24 oktober 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.C.M. Nuijten, advocaat te Bergen op Zoom, en de raad, vertegenwoordigd door J.M. Küpers, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan is vastgesteld om het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" op een aantal onderdelen te herzien. [appellant] is eigenaar van [bedrijf]. Dit bedrijf is deels gelegen op het perceel aan [locatie] in Lepelstraat (hierna: het perceel). [appellant] is het niet eens met de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat hij vindt dat de raad aan het perceel, ten behoeve van de legalisering van de bedrijfsvoering, de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" in plaats van de bestemming "Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie en landschap" had moeten toekennen. De bedrijfsvoering van [appellant] is namelijk in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied Noord" en het daaraan voorgaande bestemmingsplan "Buitengebied Halsteren 1997".
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Onjuiste bestemming
3. [appellant] betoogt dat het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld, omdat de raad aan het perceel de bestemming "Bedrijf - Agrarisch verwant" in plaats van de bestemming "Agrarisch met waarden - Cultuurhistorie en landschap" had moeten toekennen. Volgens [appellant] is zijn bedrijf een agrarisch hulp- en/of nevenbedrijf en geen agrarisch productiebedrijf. [appellant] verwijst daarbij naar de adviezen van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) van 8 september 2010 en 5 juli 2018, waarin het bedrijf als agrarisch hulp- en nevenbedrijf en agrarisch technisch hulpbedrijf is bestempeld. Volgens [appellant] kan de raad niet van hem verlangen dat hij voor de wijziging van de bestemming tal van kostbare onderzoeken moet aanleveren, terwijl hij al ruim 30 jaar een agrarisch hulpbedrijf exploiteert op het perceel en het gebruik dus in overeenstemming is met de door hem voorgestelde bestemming. Bovendien heeft de raad hem een onredelijk korte termijn gegeven voor het aanleveren van de benodigde stukken, aldus [appellant].
3.1. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad ervoor mogen kiezen om de door [appellant] voorgestelde bestemmingswijziging niet mee te nemen in het plan. Weliswaar volgt uit de adviezen van de AAB dat [appellant] een agrarisch hulpbedrijf op het perceel voert, en is ook niet in geschil dat die situatie al ruim 30 jaar bestaat ondanks dat daarvoor nooit een omgevingsvergunning is verleend, maar deze omstandigheden betekenen, anders dan [appellant] betoogt, niet dat de raad de gronden ook als zodanig had moeten bestemmen. Door de wijziging van de bestemming ontstaat er een nieuwe planologische situatie en de raad dient te beoordelen wat de ruimtelijke gevolgen daarvan zijn. Daarvoor is in dit geval een ruimtelijke onderbouwing met onderzoeken naar onder andere verkeers- en landschapsaspecten, milieuaspecten, flora en fauna en archeologie nodig. De raad heeft [appellant] meerdere malen in de gelegenheid gesteld om een dergelijke ruimtelijke onderbouwing op te stellen en de daarvoor benodigde onderzoeken op eigen kosten te laten uitvoeren, maar van deze gelegenheden heeft [appellant] geen gebruik gemaakt. Daardoor had de raad onvoldoende informatie om tot een bestemmingswijziging over te gaan.
Wel is de raad [appellant] tegemoetgekomen door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7.4 van de planregels. Op grond hiervan kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch hulpbedrijf.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
4. [appellant] betoogt dat de raad het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft vastgesteld. [appellant] verwijst naar een tweetal nieuwsartikelen over de legalisering van een caravanstalling in Halsteren, gemeente Bergen op Zoom. Volgens [appellant] heeft de raad in dat geval wel medewerking verleend aan een wijziging van de bestemming en is aan betrokkene, een raadslid van de gemeente Bergen op Zoom, niet gevraagd om allerlei kostbare onderzoeken aan te leveren.
4.1. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het geval waarnaar [appellant] verwijst niet gelijk is aan de situatie die in deze zaak aan de orde is. In dat geval heeft de initiatiefnemer, anders dan in deze zaak, namelijk wel de benodigde stukken en onderzoeken voor een bestemmingswijziging aangeleverd en de kosten daarvan zelf gedragen.
Het betoog slaagt niet.
Vertrouwensbeginsel
5. Het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. [appellant] heeft gesteld dat hij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de raad op zijn schreden zou terugkeren en alsnog de bestemming zou wijzigen. Daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de raad een toezegging of andere uitlating of gedraging heeft gedaan waaruit [appellant] redelijkerwijs heeft mogen afleiden dat de raad de bestemming alsnog zou gaan wijzigen. De verwijzing door [appellant] naar de brief van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom van 17 oktober 2010 onderbouwt het beroep op het vertrouwensbeginsel ook niet, omdat in die brief ook staat dat er voor een wijziging van het bestemmingsplan onderzoeken moeten worden aangeleverd en dat de kosten daarvan voor rekening van [appellant] komen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
531-1045