ECLI:NL:RVS:2023:4514

Raad van State

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
202203032/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor beschermd wonen door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

Op 6 december 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De aanvraag was afgewezen op 20 juli 2021, omdat [appellante] niet voldoende zelfredzaam zou zijn en haar indicatie voor beschermd wonen niet was verlengd na het weigeren van begeleiding. Na haar vertrek uit de zelfstandige huurwoning op 27 juni 2021, kwam zij in de noodopvang terecht, terwijl haar zoontje bij zijn vader woont. Het college handhaafde de afwijzing van de urgentieverklaring op basis van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, waarbij werd gesteld dat de problemen voor eigen rekening en risico van [appellante] komen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde zij grotendeels de eerder aangevoerde gronden zonder nieuwe argumenten aan te voeren. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat [appellante] geen medewerking had verleend aan de begeleiding vanuit de zorgaanbieder. De Afdeling benadrukte dat de gemeente had gezorgd voor alternatieve woonmogelijkheden, maar dat de veiligheid van het verblijf van haar zoon bij zijn vader was vastgesteld. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep ongegrond is en dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202203032/1/A2.
Datum uitspraak: 6 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 in zaak nr. 21/5811 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
(hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 5 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Het toepasselijke wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
2.       [appellante] heeft in 2017 een indicatie voor beschermd wonen gekregen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en woonde toen samen met haar zoontje in een zelfstandige huurwoning van een zorgaanbieder van beschermd wonen. Omdat zij de daar aangeboden begeleiding heeft geweigerd is haar indicatie voor beschermd wonen niet meer verlengd en moest zij de woning per 27 juni 2021 verlaten. Zij is toen in de noodopvang terechtgekomen en haar zoontje woont sindsdien bij zijn vader. [appellante] heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat zij samen met haar zoontje in een zelfstandige woning wil wonen.
3.       Het college heeft bij het besluit op bezwaar van 26 november 2021 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd op grond van de algemene weigeringsgronden uit artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, f en h, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 en de uitwerking daarvan in hoofdstuk 1, paragraaf II, artikel 3, Ad e, Ad f en Ad h, en artikel 4 van de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020. Over de weigeringsgrond onder e heeft het college opgemerkt dat uit het onderliggende dossier blijkt dat [appellante] heeft besloten om hulp en ondersteuning te weigeren en haar afspraken niet na te komen waardoor haar indicatie beschermd wonen is ingetrokken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat dit voor haar eigen rekening en risico komt. Over de grond onder f heeft het college zich op het standpunt gesteld dat met de toekenning aan [appellante] van een beschermd wonen-traject is komen vast te staan dat zij niet voldoende zelfredzaam is. Daaraan doet eventuele ambulante begeleiding volgens het college niet af. Over de grond onder h heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] een schuld heeft die niet aantoonbaar is geregeld en dat zij daarmee niet voldoet aan de in dat verband gestelde voorwaarde. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
4.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daar nog aan toe dat uit de in hoger beroep overgelegde stukken niet blijkt dat [appellante] medewerking heeft verleend aan de begeleiding vanuit de zorgaanbieder van beschermd wonen. De Afdeling begrijpt goed dat [appellante] samen met haar zoontje in een zelfstandige woning wil wonen. Zij herhaalt in dit verband echter dat de rechtbank heeft overwogen dat Veilig Thuis heeft vastgesteld dat het verblijf van haar zoon bij zijn vader veilig is, dat zij omgang met haar zoon kan hebben en dat de gemeente er voor heeft gezorgd dat zij naar het ‘Leefkringhuis Noord’ kan, waar ook haar zoon zou kunnen wonen, en van waaruit zij kan blijven reageren op woningen.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2023
154-1081
Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, geldend van 01-01-2021 t/m 27-09-2021
Artikel 2.6.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeesters en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of van een persoon behorend tot zijn of haar huishouden;
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;
[…]
h. de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;
[…].
Nadere regels Huisvestingsverordening 2020, geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021
3. Algemene weigeringsgronden (HVV artikel 2.6.5)
Bij alle categorieën van urgentie gelden de weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening artikel 2.6.5. Kort verwoord weigert de gemeente de aanvraag als de aanvrager:
[…]
e. Het probleem door eigen verwijtbaar doen of handelen heeft veroorzaakt(lid 1e), of;
f. Een probleem heeft dat niet of onvoldoende wordt opgelost met een andere woonruimte (lid 1f), of;
[…]
h. Niet in eigen bestaan of de kosten van de woning kan voorzien (lid 1h), of;
[…].
De bovengenoemde weigeringsgronden worden hieronder uitgewerkt en worden beoordeeld aan de hand van de volgende voorwaarden en criteria:
[…]
Ad e) Het probleem is gevolg van verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden, hiervan is in ieder geval sprake:
[…]
2. als de aanvrager in de gemeente is komen wonen zonder te zorgen voor adequate woonruimte voor zichzelf en eventuele andere leden van zijn of haar huishouden, zoals met of zonder kinderen is gaan inwonen bij een ander huishouden.
Ad f) Het probleem kan niet of onvoldoende opgelost worden met verhuizing naar een andere woonruimte, waarmee bedoeld wordt:
1. de aanvragen wegens problemen of omstandigheden die meer gebaat zijn bij inzet van een voorliggende voorziening of medische zorg, dan met een andere woning;
2. de voorliggende voorzieningen behelzen alle voorzieningen zoals in bovenstaande regel (Ad d) is gedefinieerd.
[…]
Ad h)
De aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien, waarvan sprake is als de aanvrager
[…]
2. schulden heeft die niet zijn geregeld zoals is beschreven in artikel 4 ‘Schulden; aanvullende voorwaarden’ verderop in dit document.
[…].
4. Schulden (HVV artikel 2.6.5 lid 1h)
Aanvragen van personen die niet aantonen dat ze met zekerheid kunnen voorzien in kosten van bewoning worden geweigerd op basis van HVV artikel 2.6.5 lid 1h). Dit betekent dat de aanvrager heeft gezorgd voor een situatie van langdurige financiële stabiliteit. Als er sprake is van schulden gelden de onderstaande voorwaarden:
a. De aanvrager beschikt over een overzicht van de schulden alsmede een daarop aansluitend en per schuld gespecificeerd Plan van Aanpak van de schulden, opgesteld en gewaarmerkt door een bureau voor schuldhulpverlening, erkend en gefinancierd door de gemeente.
b. Afhankelijk van de aard en omvang van de schulden, de inkomsten en verdere situatie, dient de aanvrager één of meer van de volgende regelingen te hebben getroffen:
- sanering op basis van een minnelijke regeling, met behulp van een saneringskrediet van de Kredietbank Amsterdam (GKA);
- sanering op basis van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP);
[…]
c. Het college oordeelt per situatie welke van de regelingen onder b) noodzakelijk zijn als waarborg voor langdurige financiële stabiliteit van de aanvrager van urgentie.