202300483/1/R4.
Datum uitspraak: 4 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Voorst,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2022 in zaak nr. 22/1427 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Openbare zitting gehouden op 4 december 2023 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. H.C.P. Venema, voorzitter
griffier: mr. W.D. Kamphorst-Timmer
Verschenen:
[appellanten], vertegenwoordigd door mr. V.W.J.H. Kobossen, rechtsbijstandsverlener te Twello;
het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Vossebeld.
====================================
Bij besluit van 27 september 2021 heeft het college geweigerd aan [appellant A] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een loods met opslagunits op het perceel [locatie] in Terwolde. Tegen dat besluit hebben [appellanten] bezwaar gemaakt. Het college heeft die bezwaren bij besluit van 24 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Bij de aangevallen uitspraak van 15 december 2022 heeft de rechtbank Gelderland het door [appellanten] tegen het besluit van 24 februari 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Afdeling
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Daartoe wordt het volgende overwogen:
Anders dan [appellanten] hebben betoogd, heeft de rechtbank terecht geen inhoudelijk oordeel gegeven over de bij besluit van 27 september 2021 geweigerde omgevingsvergunning. Zij heeft in beroep terecht alleen beoordeeld of het college de bezwaren van [appellanten] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen dat het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierbij is het volgende van belang.
Bij besluit van 27 september 2021 heeft het college geweigerd aan [appellant A] een omgevingsvergunning te verlenen. Na de bekendmaking van dat besluit heeft [appellant A] het perceel, waarop de geweigerde omgevingsvergunning betrekking had, in eigendom overgedragen. Bij e-mail van 21 januari 2022 heeft de nieuwe eigenaar van het perceel verklaard de voorgenomen bouwactiviteiten van [appellant A] niet te willen verwezenlijken. Het college is in het besluit op bezwaar terecht tot de conclusie gekomen dat [appellant A] de door haar voorgenomen bouwplannen niet meer kan realiseren. Voor [appellant A] bestond dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar.
De rechtbank is verder terecht tot het oordeel gekomen dat ook het bezwaar van [appellant B] terecht niet-ontvankelijk is verklaard. [appellant B] had een voorlopig koopcontract afgesloten met [appellant A], voor de aankoop van de grond waarop de geweigerde omgevingsvergunning betrekking had. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het belang van [appellant B] was gekoppeld aan het belang van [appellant A]. Met het wegvallen van het belang van [appellant A] is ook het belang van [appellant B] weggevallen.
Het betoog slaagt niet.
Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamphorst-Timmer
griffier
776