ECLI:NL:RVS:2023:449
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 5 juli 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 3 juni 2022 de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, maar zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk was en het beroep tegen het besluit van 3 juni 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Woudwijk, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hier anders over te oordelen.
Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De beslissing is vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 februari 2023.